Alistair greep het zwaard vast, draaide om haar as, tilde het hoog op en bracht het neer op Bowyers nek.
De menigte snakte naar adem bij het geluid van staal dat zich door vlees boorde. Bowyer werd onthoofd en zakte levenloos op de grond.
Hij lag daar, dood, op precies dezelfde plek als waar hij Alistair enkele seconden eerder had willen doden.
Er kwam een schreeuw uit de menigte, en Alistair zag Dauphine losbreken uit de greep van de soldaat. Toen griste ze zijn dolk van zijn riem en sneed ze zijn keel door. In dezelfde beweging draaide ze om haar as en sneed ze Stroms touwen door. Strom reikte onmiddellijk naar achteren, greep een zwaard van de riem van een soldaat, en doodde drie van Bowyers mannen voor ze zelf maar konden reageren.
Nu Bowyer dood was, ontstond er een moment van twijfeling. De menigte wist duidelijk niet wat ze moesten doen. Er rees geschreeuw op. Zijn dood was een aanmoediging voor degenen die tegen hun wil voor hem hadden gevochten. Ze keken opnieuw naar hun alliantie, zeker nu tientallen van Erecs trouwe mannen door de rangen braken en naar Strom toe renden om met hem tegen Bowyers mannen te vechten.
Al snel bleek dat Erecs mannen in het voordeel waren. Er werden allianties gevormd; Bowyers mannen werden overrompeld en vluchtten over het plateau naar de rotsachtige berghelling. Strom en zijn mannen joegen hen op.
Alistair stond daar, het zwaard nog steeds in haar hand, en keek toe hoe er een grote strijd ontstond. Geschreeuw en hoorns echoden door de heuvels, en het hele eiland leek bij elkaar te komen voor het gevecht. Het geluid van kletterende wapenrustingen en de doodskreten van mannen vulden de ochtend, en Alistair wist dat er een burgeroorlog was uitgebroken.
Alistair hield haar zwaard omhoog, glinsterend in de zon, en wist dat ze was gered door de gratie van God. Ze voelde zich herboren, machtiger dan ooit tevoren. Haar lotsbestemming riep haar. Ze zwol van optimisme. Bowyers mannen zouden gedood worden, wist ze. Het recht zou geschieden. Erec zou herstellen. Ze zouden trouwen. En spoedig zou zij Koningin van de Zuidelijke Eilanden zijn.
Darius rende over het zandpad dat zijn dorp uit leidde en volgde de voetsporen richting Volusia, vastberaden om Loti te redden en de mannen die haar hadden meegenomen te vermoorden. Hij rende met een zwaard in zijn hand—een echt zwaard, gemaakt van echt metaal—het was de eerste keer in zijn leven dat hij echt metaal in zijn handen had. Dat alleen, wist hij, zou genoeg zijn om hem en zijn hele dorp te vermoorden. Staal was taboe—zelfs zijn vader en zijn vaders vader vreesden het bezit ervan—en Darius wist dat hij een grens had overschreden en dat er geen weg terug was.
Maar het kon Darius niet meer schelen. Er was teveel onrechtvaardigheid geweest. Nu Loti weg was, was haar terughalen het enige waar hij nog aan kon denken. Hij had nauwelijks de kans gehad om haar te leren kennen, en toch had hij het gevoel alsof zij zijn hele leven was. Hij kon haar niet loslaten en zichzelf nog steeds als een man beschouwen. Hij was een jongen, wist hij, maar hij werd een man. En het waren deze beslissingen, besefte hij, deze lastige beslissingen die niemand anders bereid was te nemen, die iemand tot een man maakten.
Darius stormde over de weg. Het zweet liep in zijn ogen en hij hijgde. Eén man om de confrontatie aan te gaan met een leger, met een stad. Er was geen alternatief. Hij moest Loti vinden en haar terughalen, of hij zou sterven terwijl hij het probeerde. Hij wist dat als hij zou falen—maar ook als het hem zou lukken—er ernstige gevolgen zouden zijn voor zijn dorp, zijn familie, zijn volk. Als hij daar nu over na zou denken, zou hij misschien zelfs omdraaien.
Maar hij werd gedreven door iets dat sterker was dan zijn eigen zelfbehoud en dat van zijn familie en zijn mensen. Hij werd gedreven door een verlangen naar rechtvaardigheid. Naar vrijheid. Door een verlangen om zijn onderdrukker te verslaan en vrij te zijn, al was het maar voor even. Als het dan niet voor hem zelf was, dan wel voor Loti. Voor haar vrijheid.
Darius werd gedreven door passie, niet door logische gedachten. Het ging om de liefde van zijn leven, en hij had al teveel geleden onder het regime van het Rijk. Wat de consequenties ook zouden zijn, het kon hem niets meer schelen. Hij moest hen laten zien dat er een man was, zelfs al was het maar één man, zelfs al was het maar een jongen, die hun behandeling niet tolereerde.
Darius rende en rende. Hij baande zich een weg langs de bekende velden, het Volusiaanse territorium in. Hij wist dat als hij hier gevonden zou worden, zo dicht bij Volusia, het zijn dood zou betekenen. Hij volgde de sporen en verdubbelde zijn snelheid. Hij zag de afdrukken van de zerta’s dicht bij elkaar liggen, en wist dat ze langzaam bewogen. Als hij maar snel genoeg rende, wist hij, dan kon hij ze inhalen.
Snakkend naar adem bereikte Darius de top van een heuvel, en eindelijk zag hij in de verte waar hij naar op zoek was: daar, misschien honderd meter verderop, stond Loti. Ze had een dikke ijzeren boei om haar nek waar een lange ketting aan vast zat, een goede zes meter lang, die was vastgebonden aan het harnas van een zerta. Op de rug van de zerta reed de slavenmeester van het Rijk, degene die haar had meegenomen, en aan zijn zijde liepen nog twee soldaten van het Rijk, gekleed in de dikke zwarte en gouden wapenrusting van het Rijk, glinsterend in de zon. Ze waren bijna twee keer zo groot als Darius. Het waren formidabele krijgers, mannen met de beste wapens en zerta’s tot hun beschikking. Darius wist dat er een leger van slaven voor nodig was om deze mannen te verslaan.
Maar Darius liet zich niet weerhouden door zijn angst. Het enige dat hem op de been hield was de kracht van zijn geest en zijn woeste vastberadenheid, en hij wist dat hij een manier moest vinden om te zorgen dat dat genoeg zou zijn.
Darius rende en rende en naderde de nietsvermoedende karavaan van achteren. Al snel had hij hen ingehaald. Hij naderde Loti van achteren, hief zijn zwaard, en terwijl ze zich verschrikt naar hem omdraaide hakte hij de ketting die haar aan de zerta verbond door.
Loti gaf een gil en sprong geschrokken naar achteren terwijl Darius haar bevrijdde en het distinctieve geluid van metaal door de lucht sneed. Loti stond daar, vrij, de boei nog steeds om haar nek, de ketting bungelend voor haar borst.
Darius draaide zich om en zag dezelfde verbijsterde blik op het gezicht van de slavenmeester, die vanaf de zerta op hem neerkeek. De soldaten die naast hem liepen hielden halt, stomverbaasd bij het zien van Darius.
Darius stond daar met trillende armen tussen de mannen en Loti in en hield zijn stalen zwaard voor zich uit. Hij was vastberaden om geen angst te laten zien.
“Ze is niet van jullie,” riep Darius met trillende stem. “Ze is een vrije vrouw. We zijn allemaal vrij!”
De soldaten keken op naar de slavenmeester.
“Jongen,” riep hij naar Darius, “je hebt zojuist de grootste fout van je leven gemaakt.”
Hij knikte naar zijn soldaten, en zij trokken hun zwaarden en vielen Darius aan.
Darius bleef staan en hield zijn zwaard met trillende handen vast. Hij voelde zijn voorouders op zich neerkijken. Hij voelde alle slaven die ooit waren gedood op zich neerkijken. Hij voelde hun steun. En hij voelde een enorme hitte in zich opwellen.
Darius voelde dat zijn verborgen kracht diep van binnen zat, en dat het geroepen wilde worden. Maar hij liet het niet toe. Hij wilde man tegen man de confrontatie met hen aan gaan. Hij wilde hen verslaan zoals elke man zou doen, en zijn training gebruiken. Hij wilde winnen als een man, vechten als een man met echte metalen wapens, en hen op hun eigen terrein verslaan. Hij was altijd al sneller geweest dan de ouder jongens met hun lange houten zwaarden en gespierde lichamen, zelfs sneller dan jongens die twee keer zo groot waren als hij. Hij zette zich schrap.
Читать дальше