Erec kon het niet geloven. Het had zoveel gekost om zo ver te komen, en alle schade die ze hadden aangericht had niet eens een deuk in het eindeloze leger van het Rijk veroorzaakt. Het Rijk zou gewoon meer mannen naar boven blijven sturen. Erec en zijn mannen zouden er nog tientallen kunnen houden, misschien zelfs honderden. Maar uiteindelijk zouden ze hen niet meer kunnen tegenhouden.
Terwijl Erec daar stond, voelde hij zich hopeloos. Hij wist dat hij zou sterven, hier, vandaag. Er was geen uitweg. Hij had er geen spijt van. Hij had een heldhaftige verdediging opgezet, en als hij dan moest sterven was er geen beter plek dan hier. Hij greep zijn zwaard stevig vast en zette zich schrap. Zijn enige aarzeling was dat Alistair veilig moest zijn.
Misschien, dacht hij, zou hij in een volgende leven meer tijd met haar kunnen doorbrengen.
“Nou, het was een mooie tijd,” klonk een stem.
Erec draaide zich om en zag Brandt naast zich staan, eveneens met zijn hand op het heft van zijn zwaard. Ze hadden samen talloze gevechten doorstaan, waren vele malen in de minderheid geweest—maar Erec had nog nooit de uitdrukking gezien die hij nu op het gezicht van Brandt zag. Het moest die van hem weerspiegelen: ook hij zag de dood.
“We gaan tenminste ten onder met onze zwaarden in onze handen,” zei de Hertog.
Hij zei precies wat Erec al dacht.
Beneden keken de mannen van het Rijk omhoog, alsof ze hen hadden gehoord. Duizenden van hen begonnen zich te verzamelen en gingen met getrokken wapens op de klif af. Honderden boogschutters van het Rijk knielden, en Erec wist dat het bloedvergieten binnen enkele seconden zou beginnen. Hij zette zich schrap en haalde diep adem.
Plotseling klonk er een krijsend geluid vanuit de lucht. Erec tuurde omhoog en vroeg zich af of hij dingen begon te horen. Hij had ooit eens de schreeuw van een draak gehoord, en dit geluid deed hem daar aan denken. Het was een geluid dat hij nooit meer was vergeten, een geluid dat hij tijdens zijn training had gehoord, tijdens de Honderd. Hij had niet verwacht het ooit nog een keer te horen. Het kon niet mogelijk zijn. Een draak? Hier in de Ring?
Erec strekte zijn nek uit. In de verte, door de wolken, zag hij een beeld dat de rest van zijn leven in zijn geheugen gegrift zou staan: daar vloog een enorme paarse draak met grote, gloeiende rode ogen. Het zicht vulde Erec met angst, een grotere angst dan hij ooit had gevoeld.
Maar toen hij beter keek, veranderde zijn angst in verwarring. Het leek wel over er twee mensen op de rug van de draak zaten. Terwijl Erec zijn ogen samenkneep, herkende hij ze. Probeerden zijn ogen hem voor de gek te houden?
Daar, op de rug van de draak, zat Thorgrin. En achter hem, met haar armen om zijn middel, zat Koning MacGils dochter. Gwendolyn.
Voor Erec kon verwerken wat hij zag, dook de draak naar beneden. Ze opende haar mond en krijste. Het geluid was zo scherp dat een rots naast Erec begon te splijten. De grond trilde terwijl de draak een duikvlucht maakte, haar mond opende en vuur spuwde.
De vallei vulde zich met het geschreeuw van duizenden soldaten van het Rijk, terwijl ze verzwolgen werden door de vlammen. Binnen enkele seconden stond de hele vallei in lichterlaaie. Thor stuurde de draak over de mannen van Andronicus heen, en vaagde ze in een oogwenk van weg.
De overgebleven soldaten sloegen op de vlucht. Maar Thor joeg achter hen aan, en zijn draak bleef vuur spuwen.
Binnen enkele momenten waren alle mannen beneden Erec—de mannen van wie hij zo zeker had geweten dat ze tot zijn dood zouden leiden, zelf dood. Er bleef niets in de vallei over behalve verkoolde lichamen en vlammen. Het gehele bataljon van het Rijk was weg.
Erec staarde met open mond omhoog en keek toe hoe de draak hoog de lucht in vloog, met haar enorme vleugels klapperde, en langs hen vloog. Zijn mannen juichten. Ze gingen naar het zuiden.
Erec was sprakeloos van verwondering over Thors heldendaad, zijn onbevreesdheid, over hoe hij dit beest controleerde—en over de kracht van het beest. Erec had een tweede kans gekregen—en zijn mannen ook—en voor het eerst in een lange tijd voelde hij zich weer optimistisch. Nu konden ze winnen. Zelfs tegen een miljoen van Andronicus mannen. Met een beest zoals dat, konden ze winnen.
“Mannen, mars!” commandeerde Erec.
Hij was vastberaden om het spoor van de draak te volgen, de geur van zwavel, de vuurgloed in de lucht, waar het hen ook heen zou leiden. Thorgrin was teruggekeerd, en het was tijd om hem te volgen.
Kendrick reed op zijn paard, omgeven door duizenden van zijn mannen. Ze naderden Vinesia, de grote stad waar Andronicus’ bataljon zich had teruggetrokken. Een hoog, ijzeren valhek versperde de ingang. De stenen muren waren dik, en de stad was zowel van binnen als van buiten vergeven met Andronicus’ mannen. Kendrick’s leger was zwaar in de minderheid. En ze hadden het verassingselement niet meer.
Maar dat was nog niet eens het ergste. Van achter de stad verschenen nog duizenden van Andronicus’ mannen, versterkingen. Net toen Kendrick dacht dat ze op de vlucht waren geslagen, was het tij weer gekeerd. Sterker nog, hun leger kwam nu hun kant op. Een enorme, gedisciplineerde golf van verwoesting.
Het enige alternatief was terugtrekken naar Silesia, om de stad te houden tot het Rijk het weer zou bezetten, tot ze weer slaven waren. En dat mocht nooit gebeuren.
Kendrick was nooit iemand geweest die terugdeinsde voor een confrontatie, zelfs niet wanneer hij in de minderheid was. Hetzelfde gold voor alle andere dappere krijgers van MacGils leger, van Silesia, van de Zilveren. Kendrick wist dat ze met hem tot de dood zouden vechten. Terwijl hij het heft van zijn zwaard stevig vast greep, wist hij precies wat hij moest doen.
De mannen van het Rijk lieten een strijdkreet uit, die door Kendricks mannen met een nog luidere strijdkreet werd beantwoord.
Terwijl Kendrick en zijn mannen de helling af galoppeerden om het tegemoetkomende leger te confronteren in een gevecht dat ze niet konden winnen, zetten Andronicus’ mannen de vaart erin. Kendrick voelde de wind door zijn haar gaan, de trilling van het zwaard in zijn hand, en hij wist dat het slechts een kwestie van tijd was voor hij zichzelf weer zou verliezen in dat enorme gekletter van metaal, in die bekende rite van zwaarden.
Ineens hoorde Kendrick tot zijn verassing een gekrijs boven zich; hij keek op naar de hemel en zag iets door de wolken heen barsten. Hij had het al een keer eerder gezien—Thor die op de rug van Mycoples verscheen—maar toch benam het zicht hem de adem. Vooral omdat deze keer Gwen ook op de rug van de draak zat.
Kendricks hart zwol toen hij ze een duikvlucht zag maken en besefte wat er ging gebeuren. Hij grijnsde breed, hief zijn zwaard hoog en spoorde zijn paard aan nog sneller te gaan. Voor het eerst wist hij dat de overwinning op deze dag toch voor hen zou zijn.
*
Thor en Gwen vlogen op de rug van Mycoples door de wolken heen. Haar grote vleugels klapperden sneller en sneller. Thor voelde dat Kendrick en de anderen in gevaar waren, en ze braken door de wolken heen. Onder zich zag hij, tussen de glooiende heuvels van de Ring, de uitgestrekte divisie van Andronicus, die op Kendricks mannen afrende.
Thor stuurde Mycoples naar beneden.
“Duiken!” fluisterde hij.
Ze dook laag, zo dicht bij de grond dat Thor bijna van haar rug af kon springen. Toen opende ze haar bek en spuwde ze vuur. De hitte was verschroeiend. Vuurgolven rolden over de velden en smoorden het doodsbange geschreeuw van de mannen van het Rijk. Mycoples zorgde voor een verwoesting zoals de mannen nog nooit hadden gezien. Ze zette het platteland in vuur en vlam, en duizenden van Andronicus’ mannen werden verzwolgen.
Degenen die het overleefden sloegen op de vlucht. Thor zou de rest van hen aan Kendrick overlaten.
Читать дальше