Illepra stond snel op en liep de kamer door, terwijl ze aan de gang ging met een brouwsel.
Godfrey keek Gwen aan.
“Gareth?” vroeg hij, ineens plechtig.
Gwen knikte terug. Ze wist precies wat hij vroeg.
“Je hebt geluk dat je niet dood bent,” zei ze. “Firth is dat namelijk wel.”
“Firth?” Er klonk oprechte verbazing in zijn stem. “Dood? Maar hoe?”
“Hij heeft hem opgehangen,” zei ze. “Jij had de volgende kunnen zijn.”
“En jij?” vroeg Godfrey.
Gwen haalde haar schouders op.
“Hij is van plan me uit te huwelijken. Hij heeft me verkocht aan de Nevaruns. Blijkbaar zijn ze al onderweg om me op te halen.”
Godfrey ging rechtop zitten. Hij was razend.
“Dat zal ik nooit toelaten!” riep hij uit.
“Ik ook niet,” antwoordde ze. “Ik zal een manier vinden.”
“Maar zonder Firth hebben we geen bewijs,” zei hij. “We hebben niets tegen hem. Gareth blijft vrij.”
“We zullen een manier vinden,” antwoordde ze. “We zullen—”
Plotseling vulde het huisje zich met licht terwijl de deur open ging en Akorth en Fulton naar binnen marcheerden.
“Mijn vrouwe—” begon Akorth, en toen zag hij Godfrey.
“Jij zoon van een hoer!” riep Akorth verrukt uit. “Ik wist het! Je hebt zowat iedereen in het leven belazerd—ik wist dat je ook de dood zou belazeren!”
“Ik wist wel dat geen bierpul je naar het graf zou brengen!” voegde Fulton toe.
Akorth en Fulton renden naar hem toe. Godfrey sprong van het bed en ze omhelsden elkaar.
Toen wendde Akorth zich tot Gwen, met een serieuze blik op zijn gezicht.
“Mijn vrouwe, excuses dat ik u stoor, maar we hebben een contingent van soldaten aan de horizon gespot. Ze komen op ons af.”
Gwen keek hem verschrikt aan en rende naar buiten, terwijl ze haar ogen samenkneep tegen het felle zonlicht. De anderen volgden haar op de hielen.
Gwen keek naar de horizon en zag een smal groepje van de Zilveren naar het huisje toe rijden. Een man of vijf, en er was geen twijfel mogelijk dat ze naar hen toe kwamen.
Godfrey wilde zijn zwaard al trekken, maar Gwen legde een geruststellende hand op zijn pols.
“Dat zijn Gareths mannen niet—maar die van Kendrick. Ik weet zeker dat ze in vrede komen.”
De soldaten bereikten hen, stegen van hun paarden en knielden voor Gwendolyn.
“Mijn vrouwe,” zei één van hen. “We brengen u goed nieuws. We hebben de McClouds verdreven! Uw broer Kendrick is veilig, en hij heeft me gevraagd u een boodschap te geven: Thor is in orde.”
Gwen barstte in tranen uit, overspoeld door dankbaarheid en opluchting, en ze omhelsde Godfrey, die haar terug knuffelde. Het voelde alsof haar leven zich weer aan het herstellen was.
“Ze zullen allemaal vandaag terugkeren,” vervolgde de boodschapper, “en er zal een groot feest zijn in het Koninklijk Hof!”
“Dat is inderdaad fantastisch nieuws!” riep Gwen uit.
“Mijn vrouwe,” klonk een andere, diepe stem, en Gwen zag een heer, een befaamde krijger, Srog, gekleed in het distinctieve rood van het westen, een man die ze al kende sinds ze klein was. Hij was goed bevriend geweest met haar vader. Hij knielde voor haar, en ze schaamde zich.
“Alstublieft, heer,” zei ze, “kniel niet voor mij.”
Hij was een beroemde man, een machtige heer die duizenden soldaten onder zijn hoede had, en die over zijn eigen stad regeerde: Silesia, de vesting van het Westen, een ongewone stad gebouwd op een klif aan de rand van het Ravijn. De stad was vrijwel ondoordringbaar. Hij was één van de weinige mannen die haar vader ooit had vertrouwd.
“Ik ben hierheen gekomen omdat ik heb vernomen dat er grote veranderingen gaande zijn in het Koninklijk Hof,” zei hij. “De troon is niet stabiel. Een nieuwe heerser—een goede, ware heerser—moet zijn plaats innemen. Ik heb gehoord over uw vaders wens dat u moest regeren. Uw vader was als een broer voor mij, en zijn woord is mijn obligatie. Als dat zijn wens is, dan is het ook de mijne. Ik ben gekomen om u te laten weten dat, als u zou regeren, mijn mannen trouw aan u zullen zweren. Ik zou u adviseren snel te handelen. De gebeurtenissen vandaag hebben bewezen dat het koninklijk Hof een nieuwe leider nodig heeft.”
Gwen stond daar, stomverbaasd, en ze wist nauwelijks hoe ze moest reageren. Het stemde haar nederig, en ze voelde zich trots, maar ook overweldigd.
“Ik dank u, heer,” zei ze. “Ik ben dankbaar voor uw woorden, en voor uw aanbod. Ik zal er goed over nadenken. Voor nu, wens ik alleen mijn broer thuis te verwelkomen—en Thor.”
Srog boog zijn hoofd, en toen klonk er een hoorn aan de horizon. Gwen keek op en zag een grote stofwolk hun kant op komen: er kwam een groot leger hun kant op. Ze hief een hand op tegen de zon, en haar hartslag steeg. Zelfs vanaf hier kon ze voelen wie het waren. Het waren de Zilveren, de mannen van de Koning.
En aan hun hoofd reed Thor.
Thor reed met de duizenden soldaten terug naar het Koninklijk Hof, en hij voelde zich triomfantelijk. Hij kon nog steeds nauwelijks verwerken wat er was gebeurd. Hij was trots op wat hij had gedaan, trots dat toen het er niet goed voor hen uit had gezien, hij niet had toegegeven aan zijn angst, maar was gebleven en de vijand onder ogen was gekomen. En hij was geschokt dat hij het had overleefd.
Het gevecht had surreëel gevoeld, en hij was zo dankbaar dat hij erin was geslaagd om zijn krachten op te roepen—maar hij was ook verward, omdat zijn krachten niet altijd werkten. Hij begreep ze niet, en wat nog erger was, hij wist niet waar ze vandaan kwamen of hoe hij ze onder controle moest krijgen. Het deed hem beseffen dat hij moest leren om ook op zijn menselijke vaardigheden te vertrouwen—dat hij de beste krijger moest zijn die hij kon zijn. Hij begon zich te realiseren dat hij daarvoor beide kanten van zichzelf nodig had—de vechter, en de tovenaar—als dat was wat hij was.
Ze hadden al de hele nacht gereden om terug te keren naar het Koninklijk Hof, en Thor was oververmoeid, maar ook opgewonden. De eerste zon brak over de horizon, en de uitgestrekte lucht kleurde geel en roze, en het voelde alsof hij de wereld voor het eerst zag. Hij had zich nog nooit zo levend gevoeld. Hij was omgeven door zijn vrienden, Reece, O’Connor, Elden en de tweeling; door Kendrick, Kolk en Brom; en door honderden leden van de Krijgsmacht, de Zilveren en het leger van de Koning. Maar in plaats van dat hij in de achterhoede reed, reed hij nu in het midden. Sinds het gevecht bekeken ze hem allemaal met andere ogen. Nu zag hij bewonderding in hun ogen, niet alleen in die van de leden van de Krijgsmacht, maar ook in die van de echte, volwassen krijgers. Hij had het in zijn eentje opgenomen tegen het McCloud leger en het tij van de oorlog gekeerd.
Thor was blij dat hij zijn broeders van de Krijgsmacht niet had laten zitten. Hij was blij dat zijn vrienden grotendeels ongedeerd waren, en hij voelde spijt voor degenen die in de strijd waren gestorven. Hij kende hen niet, maar hij wilde dat hij hen ook had kunnen redden. Het was een bloedige, hevige strijd geweest, en zelfs nu, terwijl hij reed, schoten er beelden van het gevecht door zijn hoofd. De McClouds waren sterk, en hij had geluk gehad: niemand wist of hij zoveel geluk zou hebben als hij hen weer zou treffen. Of hij die krachten weer zou kunnen oproepen. Hij wist niet of ze ooit nog terug zouden komen. Hij had antwoorden nodig. En hij moest zijn moeder vinden. Hij moest weten wie hij echt was. Hij moest Argon opzoeken.
Krohn piepte, en Thor leunde achterover en streelde over zijn hoofd terwijl Krohn aan zijn handpalm likte. Thor was opgelucht dat Krohn in orde was. Thor had hem van het slagveld gedragen en hem achter hem over de rug van zijn paard gelegd; Krohn leek wel te kunnen lopen, maar Thor wilde dat hij zou rusten. Krohn had een flinke klap geïncasseerd, en Thor vermoedde dat hij een rib gebroken had. Hij was Krohn ongelofelijk dankbaar. Het was meer een broer voor hem dan een dier, en hij had zijn leven al meer dan eens gered.
Читать дальше