"Heb je een nieuw hoefijzer nodig, Juffrouw?" vroeg een plaatselijke winkelier aan Caitlin toen ze voorbij kwamen.
Ze had dit niet verwacht. "Hm…nee, bedankt," zei ze.
"En u, Meneer?" hield de man vol. "Wilt u zich laten scheren? Ik heb de schoonste messen van Fleet Street.”
Caleb glimlachte terug naar de man. "Nee, bedankt, maar ik ben OK."
Caitlin keek naar Caleb en realiseerde zich hoe pas geschoren hij er altijd uitzag, de hele tijd. Hij gezicht was zo glad, het zag eruit zoals porselein.
Toen ze verdergingen door Fleet Street kon Caitlin merken hoe de menigte veranderd was. De sfeer werd hier meer opgefokt, met verschillende mensen die in het openbaar van een drinkbus of uit glazen flessen dronken, rondstrompelden, te luid lachten en openlijk de vrouwen lastig vielen.
"JENEVER HIER! JENEVER HIER! "riep een jongen die amper ouder was dan tien, die een kist vast hield die gevuld was met kleine groene flessen met jenever. “KOOP NU JE FLES! TWEE KWARTJES! KOOP NU JE FLES!”
Caitlin werd opnieuw onder de voet gelopen toen de menigte nog dichter werd. Ze keek verder en zag een groep vrouwen met teveel make-up. Ze gingen gekleed in een zware kledij, met tonnen aan stof en met hun hemden naar beneden getrokken, waardoor het grootste gedeelte van hun borsten zichtbaar was.
"Wil je plezier maken?" riep een van de vrouwen. Ze was duidelijk dronken en stond wankel op haar benen. Ze benaderde een voorbijganger die haar ruw wegduwde.
Caitlin was verbaasd om te zien hoe ruw het er in dit stadsdeel aan toe ging. Instinctief voelde ze Caleb dichterbij komen en zijn hand rond haar middel slaan. Ze kon zijn beschermende houding aanvoelen. Ze gingen verder op hun eigen snelheid en liepen vlug verder door de menigte. Caitlin keek naar beneden om te controleren of Ruth nog steeds bij hen was.
De straat eindigde al vlug in een kleine voetgangersbrug. Toen ze er over wandelden, keek Caitlin naar beneden. Ze zag een groot bord waarop “Fleet Ditch,” stond en verbaasde zich over het uitzicht. Onder hen was iets wat leek op een klein kanaal, misschien drie meter breed, waarin volop vuil water stroomde. Middenin al dat water staken er alle mogelijke soorten van vuilnis en afval uit. Toen ze opkeek, zag ze mensen er in plassen en zag ze er anderen potten met uitwerpselen, kippenbotjes, huishoudelijk afval, en alle soorten van puin in gooien. Het leek op een immense stromende riool die het afval van de stad stroomafwaarts deed stromen.
Ze keek verder om te kijken waar het naartoe zou leiden en zag, ver weg in te verte, dat het naar de rivier leidde. Ze keerde haar hoofd af van de stank. Het was waarschijnlijk het verschrikkelijste dat ze in haar leven had geroken. Giftige gassen stegen op naar boven en maakten dat de verschrikkelijke stank in de straten de vergelijking met rozengeur kon doorstaan.
Ze haastten zich over de brug.
Toen ze over de brug gingen naar de andere kant van Fleet Street, was Caitlin opgelucht om te zien dat de straat eindelijk opener werd en iets minder op elkaar gepakt. Ook de stank werd minder. Na de verschrikkelijke stank van Fleet Ditch, deden de alledaagse straatgeuren haar niets meer. Ze realiseerde zich nu dat dit de reden was dat mensen zich gelukkig waanden om onder deze omstandigheden te leven: het ging er allemaal om over waar je aan gewend was, in welke context en tijdperk je leefde.
Terwijl ze wandelden, werd de buurt aangenamer. Ze kwamen voorbij aan een enorme kerk aan de linkerkant en in het stenen kunstwerk, in mooie kalligrafie stonden de woorden: “Saint Paul's” geëtst. Het was een enorm grote kerk met een mooi versierde voorkant die ver tot in de lucht rijkte en boven al de gebouwen errond uittorende. Caitlin verheugde zich erover hoe mooi de architectuur ervan was en dat zo’n gebouw nog perfect in de 21ste eeuw kon thuishoren. Het voelde zo niet op zijn plaats, zoals het boven al de kleine houten architectuur errond uittorende. Caitlin begon net te zien hoe zoveel kerken het stedelijke landschap van deze tijd domineerden, en hoe belangrijk ze waren voor het volk. Ze waren letterlijk alomtegenwoordig. En hun klokken, hoe luid ook, waren altijd aan het luiden.
Caitlin stond ervoor stil en bestudeerde de oude architectuur. Ze kon zich alleen maar afvragen of er misschien een aanwijzing voor haar binnenin lag.
"Ik vraag me af of we zouden binnengaan?" vroeg Caleb, die haar gedachten las.
Ze bestudeerde haar ring, met de inscriptie aan de binnenkant nog een keer.
Over de brug, Achter de Beer.
"Het zegt iets over een brug," zei ze, terwijl ze nadacht.
“We hebben net een brug overgestoken," antwoordde Caleb.
Caitlin schudde haar hoofd. Het voelde voor haar niet goed aan.
"Dat was gewoon een voetgangersbrug. Mijn instinct vertelt me dat dit niet de juiste plek is. Waar we ook naartoe moeten, ik voel aan dat het niet hier is.”
Caleb stond daar, en sloot zijn ogen. Eindelijk deed hij ze terug open. "Ik voel ook niets. Laten we verdergaan.”
"Laten we dichter bij de rivier blijven," zei Caitlin. “Als we een brug kunnen vinden, dan denk ik dat het bij de rivier zal zijn. En ik zou graag wat frisse lucht hebben.”
Ze zag een zijweg die naar de oever van de rivier leidde, met een ruw opgesteld straatbordje waar "St. Andrews Hill op stond.” Ze nam Calebs hand en leidde hem ernaar toe.
Ze wandelden langs de weg die zachtjes naar beneden ging en ze kon in de verte de rivier, die bruiste met botenverkeer, zien.
Dit moet de beroemde Londense rivier de Thames zijn, dacht ze. Dat moet wel. Ze herinnerde tenminste dit van de basis aardrijkskundelessen die ze gehad had.
Op het einde van deze straat stond een gebouw. Deze straat bracht hen niet helemaal tot beneden aan de rivier, daarom draaiden ze links een straat in die tot dicht bij de rivier leidde. Ze liep parallel, enkel vijftien meter er vandaan, en had de zeer gepaste naam "Thames Street.”
Thames Street was zelfs nog lieflijker en een heel andere wereld dan Fleet Street. De huizen waren hier leuker en op hun rechterkant stonden nog mooie eigendommen, met grote stukken land die in de richting van de rivier naar beneden liepen. De architectuur was beter uitgewerkt en mooier hier. Het was duidelijk dat dit stadsgedeelte voorbehouden was voor de rijken.
Het voelde aan als een vreemde buurt omdat ze veel draaiende en kerende zijstraten zag met grappige namen, zoals “Windgoose Lane” (Oude Ganslaan) en “Old Swan Lane” (Oude Zwaanlaan) en “Garlick Hill” (Lookheuvel) en “Bread Street Hill.” (De heuvel van Broodstraat) Trouwens, overal hing de geur van voedsel in de lucht en Caitlin voelde haar maag rammelen. Ruth jankte ook en ze wist dat ze honger had. Maar ze zag geen voedsel te koop.
"Ik weet het Ruth," voelde Caitlin mee. “Ik zal snel wat te eten vinden, ik beloof het.”
Ze wandelden en wandelden. Caitlin wist niet precies waarnaar ze aan het zoeken was en Caleb wist het ook niet. Het voelde nog altijd alsof het raadseltje hen naar overal kon leiden en dat ze niet veel concrete aanwijzingen hadden. Ze kwamen steeds verder in het hart van de stad, en ze wisten nog altijd niet zeker welke kant ze moesten opgaan.
Net toen Caitlin zich begon moe, hongerig en humeurig te voelen, kwamen ze bij een kruispunt. Ze hielden halt en keken naar boven. Een ruw houten bord vermeldde “Grace Church Street.” De visgeur hing hier zwaar in de lucht.
Ze stopte wanhopig, en keek naar Caleb.
"We weten zelfs niet waar we naar het zoeken zijn," zei ze. "Het zegt iets over een brug. Maar ik denk niet dat we ergens een brug gezien hebben. Zijn we hier gewoon onze tijd aan het verliezen? Zouden we dit niet op een andere manier moeten aanpakken?”
Caleb tikte haar plots op de schouder, en wees.
Ze draaide zich langzaam om, en was verbaasd door het uitzicht.
Читать дальше