Ceres ging de schuur binnen en begroette haar vader met een glimlach. Tot haar verrassing merkte ze op dat het meeste gereedschap niet meer op de werktafel lag, en dat er geen zwaarden bij de haard lagen om gesmeed te worden. Ze kon zich niet eens herinneren wanneer ze de vloer voor het laatst zo schoon had gezien, of dat er zo weinig gereedschap aan de muren en het plafond had gehangen.
Haar vaders blauwe ogen lichtten op, zoals ze altijd deden als hij haar zag.
“Ceres,” zei hij terwijl hij opstond.
Zijn donkere haar was het afgelopen jaar veel grijzer geworden, evenals zijn korte baard, en de wallen onder zijn liefdevolle ogen waren twee keer zo groot. Hij was altijd een grote man geweest, en bijna net zo gespierd als Nesos; maar recentelijk, merkte Ceres op, was hij afgevallen en begon zijn eerder perfecte postuur in te zakken.
Hij trof haar bij de deur en legde een eeltige hand tegen haar onderrug.
“Loop met me mee.”
Haar spieren spanden zich. Als hij wilde praten en lopen, betekende dat hij iets belangrijks met haar wilde delen.
Zij aan zij slenterden ze naar de achterdeur van de schuur en liepen ze het kleine veld op. Donkere wolken pakten zich samen in de verte en bliezen warme, temperamentvolle windvlagen hun kant op. Ze hoopte dat de wolken de regen zouden produceren die ze nodig hadden om van deze schijnbaar oneindige droogte te herstellen, maar waarschijnlijk hielden ze, zoals altijd, slechts lege beloftes.
De aarde kraakte onder haar voeten terwijl ze liep, de grond droog, de planten geel, bruin en dood. Dit stuk land achter hun subdivisie behoorde toe aan Koning Claudius, maar er was al jaren niet gezaaid.
Ze bereikten de top van een heuvel en keken uit over het veld. Haar vader hield zijn handen achter zijn rug terwijl hij zwijgend naar de lucht keek. Dat was niets voor hem, en haar angst werd sterker.
Toen hij begon te spreken, leek hij zijn woorden zorgvuldig uit te kiezen.
“Soms hebben we de luxe niet om ons eigen pad te kiezen,” zei hij. “Dan moeten we alles dat we willen opofferen voor degenen waar we van houden. Soms zelfs onszelf, als dat nodig is.
Hij zuchtte, en in de lange stilte, die alleen door de wind werd verstoord, ging Ceres’ hart hevig tekeer. Ze vroeg zich af waar hij heen wilde.
“Wat ik wel niet zou geven om me voorgoed aan je jeugd vast te houden,” voegde hij toe. Hij tuurde naar de hemel, zijn gezicht vertrokken van de pijn voor het zich weer ontspande.
“Wat is er?” vroeg Ceres terwijl ze een hand op zijn arm legde.
“Ik moet een tijdje weg,” zei hij.
Het voelde alsof ze geen adem meer kon halen.
“Weg?”
Hij draaide zich om en keek in haar ogen.
“Zoals je weet waren het een bijzonder moeilijke winter en lente dit jaar. De afgelopen jaren van droogte zijn moeilijk geweest. We hebben niet genoeg geld verdiend om de komende winter door te komen, en als ik niet ga, dan zal ons gezin verhongeren. Ik ben door een andere koning aangesteld om zijn wapensmid te worden. Het verdiend goed.”
“Je neemt me wel met je mee, toch?” zei Ceres, een paniekerige toon in haar stem.
Somber schudde hij zijn hoofd.
“Je moet hier blijven en je moeder en broers helpen.”
Ze werd overspoeld door een golf van angst bij de gedachte.
“Je kunt me hier niet bij Moeder achterlaten,” zei ze. “Dat kun je niet doen.”
“Ik heb met haar gepraat, en ze zal voor je zorgen. Ze zal aardig zijn.”
Ceres stampte met haar voet in de aarde, en het stof rees op.
“Nee!”
De tranen sprongen in haar ogen en rolden over haar wangen naar beneden.
Hij deed een stapje naar haar toe.
“Luister heel goed naar me, Ceres. Het paleis heeft van tijd tot tijd nog steeds zwaarden nodig. Ik heb een goed woordje voor je gedaan, en als je zwaarden maakt op de manier waarop ik het je heb geleerd, kun je zelf wat geld verdienen.”
Het verdienen van haar eigen geld zou haar mogelijk meer vrijheid geven. Ze was erachter gekomen dat haar kleine, sierlijke handen goed van pas kwamen bij het uitsnijden van gecompliceerde ontwerpen en inscripties op de messen en handvaten. Haar vaders handen waren breed, zijn vingers dik en stomp, en er waren er maar weinig die haar vaardigheden bezaten.
Toch schudde ze haar hoofd.
“Ik wil geen wapensmid zijn,” zei ze.
“Het zit in je bloed, Ceres. En je hebt er talent voor.”
Ze schudde haar hoofd, onvermurwbaar.
“Ik wil wapens gebruiken,” zei ze, “niet maken.”
Zodra de woorden uit haar mond kwamen, had ze er al spijt van.
Haar vader fronste zijn wenkbrauwen.
“Je wil een krijger zijn? Een krijgsdame?”
Hij schudde zijn hoofd.
“Op een dag mogen vrouwen misschien vechten,” zei ze. “Je weet dat ik heb getraind.”
Zijn wenkbrauwen kreukelden van bezorgdheid.
“Nee,” beval hij stellig. “Dat is niet jouw weg.”
Haar hart zonk. Ze had het gevoel dat haar droom om een krijger te worden bij zijn woorden in het niets opging. Ze wist dat hij niet wreed wilde zijn—dat was hij nooit. Het was slechts de realiteit. En als ze wilde dat hun gezin in leven bleef, zou zij ook iets moeten opgeven.
Ze staarde in de verte, en de hemel lichtte op door de bliksem. Drie seconden later donderde het.
Hoe had ze niet kunnen zien hoe ernstig hun situatie was? Ze was altijd in de veronderstelling geweest dat ze er samen wel doorheen zouden komen, maar dit veranderde alles. Nu zou ze zich niet meer aan Vader vast kunnen klampen, en zou er niemand meer tussen haar en Moeder staan.
De ene traan na de andere viel op de troosteloze aarde, en ze bleef onbeweeglijk staan. Moest ze haar dromen opgeven en haar vaders advies opvolgen?
Hij haalde iets achter zijn rug vandaan, en haar ogen werden groot toen ze een zwaard in zijn hand zag liggen. Hij kwam dichterbij en ze kon de details van het wapen zien.
Het was ontzagwekkend. Het heft was van puur goud, met een slang erin gegraveerd. Het mes was dubbelzijdig en leek van het beste staal te zijn gemaakt. Hoewel het vakmanschap Ceres niet bekend was, kon ze meteen zien dat het van de beste kwaliteit was. Op het mes zelf stond een inscriptie.
Wanneer hart en zwaard elkaar ontmoeten, zal er overwinning zijn.
Ze snakte naar adem en staarde er vol ontzag naar.
“Heb jij dat gesmeed?” vroeg ze, niet in staat om haar ogen van het zwaard af te wenden.
Hij knikte.
“Volgens de werkwijze van de noorderlingen,” antwoordde hij. “Ik heb er drie jaar aan gewerkt. Het mes alleen al zou ons gezin een heel jaar kunnen voeden.”
Ze keek hem aan.
“Waarom verkoop je hem dan niet?”
Vastberaden schudde hij zijn hoofd.
“Daar is hij niet voor gemaakt.”
Hij kwam nog dichterbij, en tot haar verrassing hield hij het zwaard voor zich uit.
“Hij is voor jou gemaakt.”
Ceres bracht een hand naar haar mond en liet onwillekeurig een kreun ontsnappen.
“Mij?” vroeg ze verbijsterd.
Hij glimlachte breed.
“Dacht je echt dat ik je achttiende verjaardag was vergeten?” antwoordde hij.
Ze voelde de tranen in haar ogen springen. Ze was nog nooit zo geraakt.
Maar toen dacht ze aan wat hij eerder had gezegd, over dat hij niet wilde dat ze vocht, en ze voelde zich verward.
“En toch,” antwoordde ze, “zei je dat ik niet mag trainen.”
“Ik wil niet dat je sterft,” legde hij uit. “Maar ik kan zien waar je hart ligt. En daar heb ik geen controle over.”
Hij legde een vinger onder haar kin en tilde haar hoofd omhoog tot hun ogen elkaar ontmoetten.
“Ik ben trots op je.”
Hij overhandigde haar het zwaard, en toen ze het koele metaal tegen haar handpalm voelde, werd ze één met het wapen. Het gewicht was perfect voor haar, en het helft voelde alsof het gemaakt was voor haar hand.
Читать дальше