*
Caleb Kellerman had al bezoek in de vorm van twee politieagenten toen Mackenzie en Bryers bij hem thuis arriveerden. Hij woonde net buiten Georgetown in een huis met twee verdiepingen, een schattig huis voor starters. De gedachte dat de Kellermans slechts iets meer dan een jaar getrouwd waren geweest voordat zijn bruid was vermoord, maakte dat Mackenzie medelijden met de man kreeg, maar zich ook boos voelde over wat er was gebeurd.
Een startershuis dat nooit de kans zou krijgen om te ervaren hoe het verder zou aflopen, dacht Mackenzie toen ze het huis naderden. Hoe diep triest.
Ze gingen door voordeur naar binnen en kwamen in een smalle hal die in de woonkamer uitkwam. Mackenzie kon het sluipende gevoel van eenzaamheid en stilte voelen dat de meeste woningen kort na een overlijden vergezelde. Ze hoopte dat ze er uiteindelijk aan zou wennen, maar vond dat moeilijk te geloven.
In de gang stelde Bryers zich voor aan de twee politieagenten, en de jongens in uniform leken opgelucht toen ze gevraagd deze zaak aan hun over te geven. Toen ze het pand hadden verlaten stapten Bryers en Mackenzie de woonkamer in. Mackenzie zag dat Caleb Kellerman er ongelooflijk jong uitzag; met zijn gladgeschoren uiterlijk, Five Finger Death Punch T-shirt en flodderige camouflage broek zou hij gemakkelijk voor een achttienjarige kunnen doorgaan. Mackenzie was in staat om snel door zijn uiterlijk heen te kijken, en zich in plaats daarvan te concentreren op het onbeschrijfelijke verdriet dat ze in het gezicht van de jongeman zag.
Hij keek naar hen op, wachtend op het moment dat één van hen zou beginnen met praten. Mackenzie zag dat Bryers haar groen licht gaf en subtiel knikte in de richting van Caleb Kellerman. Ze stapte naar voren, zowel doodsbang als gevleid dat ze zo'n verantwoording kreeg. Of Bryers schatte haar hoog in, of hij probeerde haar ongemakkelijk te maken.
“Mijnheer Kellerman, ik ben Agent White, en dit is Agent Bryers.” Ze aarzelde even. Had ze zichzelf echt zojuist Agent White genoemd? Het klonk wel leuk. Ze liet de gedachte varen en ging verder. “Ik weet dat u een verlies heeft geleden waarvan ik niet eens kan doen alsof ik me het kan voorstellen,” zei ze. Ze hield haar toon zacht, warm, maar resoluut. “Maar als we de persoon willen vinden die dit heeft gedaan, moeten we u echt wat vragen stellen. Bent u er klaar voor?”
Caleb Kellerman knikte. “Ik wil alles doen wat ik kan om ervoor te zorgen dat de man die dit gedaan heeft gedaan wordt gevonden,” zei hij. “Ik zal er alles aan doen.”
Er klonk een woede in zijn stem en Mackenzie hoopte dat iemand de komende dagen een soort therapie voor Caleb zou zoeken. Zijn ogen stonden wild.
“Wel, allereerst moet ik weten of Susan vijanden had ... iemand die misschien een rivaal of zo van haar was.”
“Er waren een paar meisjes met wie ze op de middelbare school had gezeten en waarmee ze op Facebook vaak ruzie had,” zei Caleb. “Maar meestal ging het over politiek. En geen van die meisjes zou zoiets trouwens doen. Het waren gewoon gemene opmerkingen en heftige discussies.”
“En op haar werk misschien?” Vroeg Mackenzie. “Had ze het naar haar zin?”
Caleb haalde zijn schouders op. Hij leunde achterover op de bank en probeerde te ontspannen. Zijn gezicht leek echter verstard in een permanente frons. “Ze vond het ongeveer net zo leuk als elke vrouw die een universitaire opleiding heeft gedaan en een baan heeft die niets met haar diploma te maken heeft. Het betaalde de rekeningen en de bonussen waren soms best goed. De uren waren echter slecht.”
“Kent u haar collega’s?” Vroeg Mackenzie.
“Nee. Ik ken ze alleen uit de verhalen die ze wel eens thuis vertelde, maar dat is het.”
Bryers stelde de volgende vraag. In de stilte van het huis klonk zijn stem heel anders en hij sprak met een sombere toon. “Ze was vertegenwoordiger, correct? Voor de A Better You Universiteit?”
“Ja. Ik heb de politie al het nummer van haar supervisor gegeven.”
“Enkele mensen van ons Bureau hebben al met hem gesproken,” zei Bryers.
“Het maakt niet uit,” zei Caleb. “Niemand van haar werk heeft haar vermoord. Ik kan het garanderen. Ik weet dat het achterlijk klinkt, maar het is het gevoel dat ik heb. Iedereen op haar werk is aardig ... ze zaten allemaal in hetzelfde schuitje en iedereen probeerde de rekeningen te betalen en rond te komen. Eerlijke mensen, weet je?”
Even stond hij op het punt om in huilen uit te barsten. Hij onderdrukte het gevoel, keek naar de vloer om zichzelf te vermannen en keek daarna weer omhoog. De tranen die hij zojuist had onderdrukt zweefden in de hoeken van zijn ogen.
“Oké, denk je dat er nog iets anders is wat ons misschien kan helpen?” Vroeg Bryers.
“Ik weet het niet,” zei Caleb. “Ze had een verkoopbriefje van de klanten die ze die dag zou gaan bezoeken, maar niemand kan het vinden. De politie zei dat dat waarschijnlijk komt omdat de moordenaar het heeft weggegooid.”
“Dat klinkt heel aannemelijk,” zei Mackenzie.
“Ik snap het nog steeds niet,” zei Caleb. “Het voelt nog steeds niet echt. Ik heb nog steeds het idee dat ze ieder moment door die deur naar binnen kan komen. De dag dat ze stierf ... begon net als iedere andere dag. Ze gaf me een kus op mijn wang terwijl ik me aan het aankleden was voor het werk kleding en vertrok. Ze ging naar de bushalte, en dat was het. Dat was de laatste keer dat ik haar zag.”
Mackenzie zag dat Caleb op het punt stond om in te storten en, hoewel het verkeerd leek om dit te doen, stelde ze snel nog een laatste vraag.
“Bushalte?” Vroeg ze.
“Ja, ze ging elke dag met de bus naar kantoor; ze pakte die van acht uur twintig om op tijd op het werk te komen. De auto is er twee maanden geleden mee opgehouden.”
“Waar is die bushalte?” Vroeg Bryers.
“Twee blokken van hier,” zei Caleb. “Het is één van die kleine vestibule-achtige haltes.” Vervolgens keek hij naar Mackenzie en White, de pijn en haat die in zijn ogen zichtbaar was maakte plotseling plaats voor een sprankje hoop. “Waarom? Is dit belangrijk?”
“Dat kunnen we nu nog niet met zekerheid zeggen,” zei Mackenzie. “Maar we houden je op de hoogte. Bedankt voor je tijd.”
“Natuurlijk,” zei Caleb. “Uhh, mag ik nog wat vragen?”
“Ja?” Zei Mackenzie.
“Het is nu meer dan drie dagen geleden, toch? Drie dagen sinds ik haar voor het laatst heb gezien en bijna twee hele dagen sinds ze haar lichaam hebben gevonden.”
“Dat klopt,” zei Bryers zachtjes.
“Dus is het te laat? Gaat deze klootzak ermee wegkomen?”
“Nee,” zei Mackenzie. Het was eruit voordat ze er erg in had en ze wist meteen dat ze haar eerste fout in het bijzijn van Bryers had gemaakt.
“We zullen ons best doen,” zei Bryers en legde een zachte maar dwingende hand op de schouder van Mackenzie. “Bel ons als u denkt dat u iets weet wat ons kan helpen.”
Daarna vertrokken ze. Nog voordat ze de deur achter zich dicht konden trekken hoorde Mackenzie huiverend hoe Caleb in snikken uitbarstte.
Het geluid deed iets met haar ... iets dat haar aan thuis deed denken. De laatste keer dat ze zich zo had gevoeld was toen ze in Nebraska volledig geobsedeerd was geraakt op de taak om de Vogelverschrikker Moordenaar op te sporen. Terwijl ze het trapje van de voordeur van Caleb Kellerman afliep voelde ze die allesverslindende behoefte weer en realiseerde ze zich langzaam dat niets haar zou stoppen totdat ze deze moordenaar had opgepakt.
“Dat kun je niet doen,” zei Bryers toen ze weer in de auto zaten, en terwijl hij reed.
“Wat kan ik niet doen?”
Hij zuchtte en deed zijn best om oprecht te lijken in plaats van disciplinair over te komen. “Ik besef dat je waarschijnlijk nooit eerder in een dergelijke situatie bent geweest, maar je kunt de familie van een slachtoffer niet beloven dat de moordenaar er niet mee wegkomt. Je kunt ze geen hoop geven als die er niet is. Verdorie, zelfs al is er hoop, zoiets mag je nooit beloven.”
Читать дальше