“Hé, ja, ik herken haar,” zei Michael, een beetje te opgewonden naar de mening van Mackenzie. “Lieve meid. Altijd erg aardig.”
“Weet je nog waar ze drie ochtenden geleden uit is gestapt?”
“Jawel,” zei Michael. “Ik vond het al vreemd omdat ze ongeveer twee weken lang om de andere ochtend, altijd bij een andere bushalte uitstapte. Op een ochtend maakte ik een praatje met haar en ze vertelde me dat ze vanaf haar gebruikelijke stop twee blokken moest lopen om op één of ander kantoor te werken. Maar drie dagen geleden stapte ze op het station uit in plaats van bij een tussenstop. Ik zag haar op een andere bus springen. Ik hoopte eigenlijk dat ze een betere baan of zoiets had gekregen, en daarom een andere route nam.”
“Waar stapte ze uit?” Vroeg Mackenzie.
“Dupont Circle.”
“Hoe laat denk je dat dat ongeveer was?”
“Waarschijnlijk rond kwart voor negen of zo,” antwoordde Michael. “Zeker niet later dan negen uur.”
“Dat kunnen we controleren in onze administratie,” zei mevrouw Percell.
“Dat zou geweldig zijn,” zei Bryers.
Mevrouw Percell ging weer aan het werk achter het beduimelde kleine bureautje terwijl Michael de Agenten verliefd aankeek. Hij keek opnieuw naar de foto op de telefoon van Bryers en fronste. “Is er iets ergs met haar gebeurd?” Vroeg hij.
“Om eerlijk te zijn, ja,” zei Mackenzie. “Dus als je ons iets meer zou kunnen vertellen over die ochtend zou dat geweldig zijn.”
“Nou, ze droeg een koffer, eentje zoals vertegenwoordigers bij zich hebben. Geen aktetas, maar een goedkoper ding, weet je wel? Ze verkocht spullen voor de kost, voedingssupplementen en zo. Ik dacht dat ze misschien op weg was naar een klant.”
“Weet je in welke bus ze is gestapt na de jouwe?” Vroeg Mackenzie.
“Nou, ik herinner me het nummer van de bus niet, maar ik herinner me wel dat ik de Zwarte Molenstraat op de bestemmingsindicator in de voorruit zag. Dat vond ik nogal vreemd...waarom zou zo’n mooi meisje naar dat deel van de stad te gaan.”
“Wat bedoelt u daarmee?”
“Ach, de buurt zelf is wel oké, denk ik. De huizen zijn niet al te slecht en ik denk dat de meeste mensen daar fatsoenlijke mensen zijn. Maar het is wel één van de locaties waar de niet-zo aardige mensen rondhangen en hun ding doen. Toen ik zes jaar geleden voor deze taak werd opgeleid, werden de chauffeurs geïnformeerd op welke plaatsen we alert moesten zijn op gevaar. De Zwarte Molenstraat was daar een van.”
Mackenzie dacht hier diep over na en realiseerde zich dat ze alle waardevolle informatie hadden gekregen die ze van Michael Garmond konden krijgen. Ze wilde efficiënt lijken voor Bryers, maar ze wilde ook niet overkomen alsof ze tijd verspilde aan triviale details.
“Hartelijk dank, mijnheer Garmond,” zei Mackenzie.
“De stop bij Dupont Circle was om acht uur achtenveertig, Agenten.” voegde mevrouw Percell er van achter het bureau nog aan toe.
Toen ze zich omdraaiden en liepen zwijjgend naar buiten, totdat ze bij de trap terug naar boven aankwamen. Terwijl ze op de trap naar boven verbrak Bryers de stilte.
“Hoe lang ben je nu al in Quantico?” Vroeg hij.
“Elf weken.”
“Dan ben je waarschijnlijk nog niet bekend met de buitenwijken van de stad, hè?”
“Nee.”
“Ooit in Zwarte Molenstraat geweest?”
“Niet dat ik weet,” zei Mackenzie.
“Je mist er niks aan. Maar hey, misschien hoeven we niet zo ver te gaan. We beginnen bij Dupont Circle en kijken daar rond. Misschien kunnen we iets vinden op de beveiligings- camera's.”
“Nu?”
“Ja, nu,” zei Bryers. Er klonk een sprankje van ergernis door in zijn stem, het eerste teken dat hij moe werd van de samenwerking met een groentje, hoe veelbelovend ze ook mocht zijn. “Wanneer er een moordenaar vrij rondloopt, dan houden we ons niet aan de klok.”
Er lagen verschillende antwoorden op het puntje van haar tong, maar ze kon deze nog net op tijd inslikken. Hij had natuurlijk gelijk. Als ze iets had geleerd van haar beproeving met de Vogelverschrikker Moordenaar was het wel dat wanneer je op jacht was naar een moordenaar waarvan elk spoor ontbrak, iedere minuut telde.
Toen Mackenzie en Bryers om vijf uur op het Dupont Circle Station arriveerden, begon net de drukte van de middagspits voor vertraging te zorgen. Onderweg was het gesprek weer oppervlakkig geweest en stroef verlopen omdat Bryers stil en gereserveerd bleef. Toen ze uit de auto stapten en naar het station liepen voelde Mackenzie zich voor het eerst echt ongemakkelijk. Ze dacht niet dat hij een hekel aan haar had, maar hij had waarschijnlijk wel twijfels over het plan dat hij en Ellington bedacht hadden.
Toen ze het station binnen liepen verbrak Bryers eindelijk de stilte. Hij liep naar de zijkant van de deuren en keek toe hoe een stroom van mensen zich een weg door de opening baanden.
“Ben je hier al eens eerder geweest?” Vroeg hij.
“Nee,” zei Mackenzie. “Ik ging altijd naar het Union Station.”
Bryers haalde zijn schouders op. “Het maakt niet uit op welk station je bent; er is altijd een hoek die net een beetje ranziger is dan de rest van het station. Het moeilijke is dat deze meestal goed verborgen ligt.”
“Dus je denkt dat ze is meegenomen terwijl ze weer op weg naar huis was? Denk je dat iemand haar hier heeft gepakt terwijl ze wilde overstappen?“
“Het is een mogelijkheid. Wat denk jij?”
“Ik denk dat we de Zwarte Molenstraat moeten controleren. Jij en de buschauffeur zeiden dat de plaats slecht nieuws was.”
“We zullen waarschijnlijk daar eindigen,” zei Bryers. “Maar ik heb een voorgevoel. Wanneer je lang genoeg in deze stad meedraait begin je een soort van antenne te krijgen voor bepaalde zaken.”
Zijn cryptische praatje was vervelend, maar ze bedacht dat wanneer ze zou zwijgen en toekijken, misschien echt iets zou kunnen leren. Na een minuut of zo bij de deuren te hebben gestaan om naar de menigte te kijken, ging Bryers langzaam naar voren en gebaarde Mackenzie om hem te volgen. Ze bleef dichtbij, maar niet zo dichtbij dat ze hem in de weg liep. Hij liep nonchalant door de menigte, alsof hij geen echt doel had om ergens naartoe te gaan. Hij ging heel goed in de massa op; alleen iemand die echt de tijd nam om hem te bestuderen kon vermoeden dat hij als een soort van wetsdienaar werkte.
Ze baande zich een weg door de hoofdgang naar een plek waar zes bussen stonden te wachten. Passagiers stapten uit twee van de bussen en de anderen stonden te wachten op passagiers. Terwijl ze naar de bussen liepen, keek Mackenzie naar hun bestemmingen die boven de voorruiten te lezen was. Voor zover ze kon beoordelen waren de volgende haltes van deze bussen allemaal in de historische wijk van het centrum van Georgetown.
“Deze kant op,” riep Bryers.
Mackenzie keek weg van de bussen en bleef achter Bryers lopen terwijl hij verder door de hal liep. De bussen reden nu achter hen terwijl de stroom mensen een beetje minder werd. Door gewoon een hoek om te lopen leek het tafereel drastisch te veranderen. Hier waren minder mensen in normale of gewone werkkleding. Ze zag een dakloze man tegen de muur zitten en drie tieners die overwegend in het zwart gekleed waren, versierd met grote oorbellen en neuspiercings en overal tatoeages hadden.
Toen ze de hoek om liepen begon Bryers wat langzamer te lopen, hij nam de scene goed in zich op. Mackenzie deed hetzelfde en probeerde de ruimtelijke indeling van de locatie in kaart te brengen en de samenstelling van de mensen te bestuderen, op eenzelfde manier zoals Bryers dat zou doen. Het duurde slechts enkele seconden voordat ze iets zag dat haar direct argwanend maakte.
Een jongeman met een kort, militair-achtig kapsel en gekleed in een gewoon T-shirt en spijkerbroek praatte tegen een meisje dat zeker niet ouder was dan zestien. Mackenzie kende de blik op het gezicht van het meisje, omdat de meeste meisjes van die leeftijd gemakkelijk te interpreteren waren: ze hield van de aandacht die de man haar gaf, maar voelde zich ook ongemakkelijk bij zijn benadering. Ze zag dat de man een hand in zijn zak hield. Ze was er vrij zeker van dat hij geen wapen had, maar er waren tal van andere dingen die hij kon verbergen.
Читать дальше