Ze aten een uur later dan normaal dus rammelden alle magen van de honger. Gitana had ondertussen de met paddenstoelen en kaas gevulde aardappelknoedels waarop Arvydas zo verlekkerd was, op tafel gezet. Litas schepte de als dessert bedoelde gebakken varkensoren op zijn bord en deed alsof hij niet merkte dat Gitana hem verwijtend aankeek. “Hebben we nog bier?” bromde Kazimeras. “Niets meer. De Duitsers zijn het komen halen. Verplichte leveringen noemden ze het,” antwoordde Arvydas met een volle mond en een vettige snor. Kazimeras keek maar sip. Hij had zoals steeds zin in een koud glas bier op het einde van de dag. “Misschien hebben we nog wat mede liggen?” zei Gitana troostend. “De Duitsers vinden honingdranken minderwaardig. Die laten ze links liggen.”
Hoofdstuk 8 – februari 1949
Alsof ze gewone arbeiders waren, floten de twee bewakers allerlei liedjes terwijl ze de lege cel aan het herschilderen waren. De zoveelste laag kwam op de muren te zitten om de namen en nota’s die de gevangenen erin hadden gekrast, te verwijderen. Het gefluit drong door tot de naburige cel waarin Arvydas zat en wekte een gevoel van wrok op. Het alledaagse van een gewone werkdag vermomd in hun gefluit terwijl wij hier liggen te creperen, flitste er door zijn hoofd. Hopelijk krijgt de cel een vrolijk kleurtje maar ze zullen het wel weer op deprimerend grijs of legergroen houden. Arvydas keek even rond. De anderen stoorden zich blijkbaar niet aan het gefluit of schermden zich ervan af. De priester was wakker maar zat met gesloten ogen te verwijlen in een ander oord. Juozas werd nog steeds genegeerd. Aanvankelijk had hij geprobeerd om enkele malen een gesprek aan te knopen, maar niemand reageerde nog op hem. Uiteindelijk had hij het opgegeven en ondertussen had hij al twee dagen niets meer gezegd. Vytautas was lichamelijk gebroken. Na de folteringen hadden ze hem twee dagen laten recupereren. Daarna hadden ze hem in de watercel gestopt. “Iedereen breekt in de watercel, Erelis, iedereen.” Hij noemt me bij mijn codenaam, dacht Arvydas terwijl hij zich naast het ingevallen lichaam van de eens zo brede man had gezet. Hij beseft het misschien niet, maar zijn geest biedt nog tegenstand. “Is het zo erg?” fluisterde Arvydas. Hij legde zijn hand op de borst van Vytautas om diens stokkende ademhaling tot rust te brengen. Het hielp niet maar hij had zijn vriend niet meer te bieden dan dit teder gebaar. “Het is er … ijskoud. Ik bedoel … Het is winter en er is geen verwarming. Er zit zelfs geen glas in het kleine venster.” Vytautas zweeg even en Arvydas kon zich de harteloze kilte van het vertrek perfect voorstellen. Een rilling liep van zijn onderrug tot aan zijn nek. “In het midden van de cel staat een soort van opgehoogde schijf ter grootte van een klein wiel. De rest van de cel hebben die smeerlappen onder water gezet. Onder water!” Hij hijgde en Arvydas vroeg zich af of Vytautas een nieuwe ondervraging zou overleven. Onbewust betrok hij de situatie vervolgens op zichzelf. Hoelang zou hij standhouden wanneer zijn beurt kwam? Een paniekaanval schuilde om de hoek maar hij kon nog net zijn gedachten afschudden door zich opnieuw te concentreren op zijn vriend. “Zolang je wakker blijft, kan je op die stolp blijven staan. Maar als je in slaap valt of je evenwicht verliest, plons je in dat water … En ze hebben me er wel twee volledige dagen laten staan.” Hij hoestte en spuwde onbewust een gelig slijm op de vloer. De hoestbui bleef aanhouden en Arvydas tilde het hoofd van zijn vriend op. “Ik ben er zes keer ingevallen, Erelis, zes keer!” fluisterde Vytautas.
Ze tilden hem op omdat hij zelf niet meer in staat leek om recht te komen. Deze keer keek Arvydas de bewakers openlijk vijandig aan en Valentin voelde zijn priemende blik. “Jij bent binnenkort aan de beurt, zwijn. Ik ben benieuwd of je dan nog zo kijkt.” Even leek het erop dat de bewaker hem zou slaan. Arvydas besefte dat het verstandig was om zijn blik af te wenden maar zijn haat was te groot. Hij walgde van alles wat naar de Sovjetunie rook en Valentin was de personificatie van dat land. Hij bleef staren terwijl ze Vytautas uit de cel sleepten en zijn blik bleef nog op de celdeur gericht lang nadat die al terug was gesloten.
Vandaag ging hij hun vertellen wat ze wilden weten. Vytautas realiseerde het zich meteen toen ze hem kwamen halen. Hij had de kracht niet meer om de pijn te verduren. Hij wist niet welke methode ze deze keer zouden gebruiken, enkel dat die nog pijnlijker zou zijn dan de vorige. En hij kon zich niet indenken dat iets nog pijnlijker was dan de twee nachten in de watercel. Zijn handen waren doof en gevoelloos geweest, zijn spieren stijf en verkrampt. Zijn huid was loodkleurig geworden en hij had aldoor gerild. Uiteindelijk was hij bewusteloos geraakt en hadden ze hem terug naar zijn cel gebracht. Ze ondersteunden hem in de gang en voetje voor voetje ging het opnieuw naar de trap. Valentin volgde hen op korte afstand en Vytautas voelde aan dat de Sovjet het ondertussen persoonlijk opnam dat hij nog niet was gekraakt. De twee bewakers trokken hem langzaam, haast teder, vooruit. Ze namen opnieuw dezelfde weg die Vytautas reeds twee avonden had moeten nemen. Langs de toiletten tot aan de houten trap. In hun gedrag zijn ze best voorspelbaar, dacht hij nog. Het ligt in hun volksaard. Hopelijk kunnen we daar ooit nog gebruik van maken.
Aan de trap hielden ze halt. Zijn twee bewakers hielden hem nu zo stevig vast dat zelfs als hij fit was geweest, hij zich moeilijk had kunnen losrukken. In zijn huidige toestand was het helemaal onbegonnen werk. Valentin kwam dichterbij om de mannen op het gelijkvloers het signaal te geven dat ze met een vracht onderweg waren. Toen de nurkse sergeant achter hem door schoof, gingen bij Vytautas zijn nekharen recht staan. Intuïtief voelde hij opnieuw aan dat het voor deze man meer betekende om hem te doen praten dan voor de doorsnee bewaker. Hij doet dit niet gewoon omdat het zijn job is, dacht Vytautas, hij schept er een duivels genoegen in. Bovendien is hij vasthoudend. Waarschijnlijk hebben ze hem daarom sergeant gemaakt. Zonder iets te zeggen, legde Valentin zijn vrije hand op de nek van Vytautas en liet hem daar enkele seconden rusten. Vytautas merkte dat de man stonk naar een mengeling van sigaretten en rode bieten, waarschijnlijk afkomstig van hun befaamde Russische bietensoep. De sergeant kroop daarna langs hen door en drukte op het verborgen knopje onder de trapleuning zodat de bewakers op de bovenverdieping gewaarschuwd werden dat er een vracht onderweg was. Opnieuw wachtten ze enkele seconden en dan tilden zijn bewakers Vytautas op. De houten trap kraakte vervaarlijk onder het gewicht van de mannen.
De verzengende pijn was alom tegenwoordig. Even nog hadden de Sovjets hem verzocht om te praten, maar toen al snel duidelijk werd dat opnieuw geen succes werd, hadden ze hem opnieuw naar de grimmige foltervertrekken gebracht. Ze hadden hem weer het keurslijf aangetrokken en met een demonische grijns op zijn gelaat was Valentin in zijn maag beginnen te boksen. De twee bewakers hadden zich naast de deur gepositioneerd en staarden schijnbaar in de verte alsof ze geen onderdeel van het geheel waren. De slagen volgden elkaar in een regelmatig tempo op en werden enkel onderbroken door steeds dezelfde drie vragen: “Hoe heet je? Hoe heet je vrouw? Waar wonen jullie?” Valentin wachtte daarna enkele seconden om de naar adem happende Vytautas de kans te geven om te antwoorden, maar eens duidelijk werd dat het antwoord niet zou komen, stootte hij opnieuw. En opnieuw. De opgevulde muren van de cel absorbeerden Vytautas’ geschreeuw om hulp. Zijn kreten moedigden Valentin enkel aan om nog harder te slaan. Vytautas kokhalsde en het kwijl vloog in het rond. “Hoe heet je? Hoe heet je vrouw? Waar wonen jullie?” Tweemaal verloor hij het bewustzijn. “Goed,” hijgde Valentin, “dan kan ik ook even op adem komen.” Hij grijnsde naar de bewakers. “Het is heus vermoeiend om op dat varken in te blijven beuken. Maar het is wel goed voor mijn conditie.” Plichtsgetrouw lachten de bewakers om het macabere grapje. Ze lieten hun slachtoffer even hangen. Na een paar minuten gooiden ze een halve emmer water over Vytautas en begonnen de slagen opnieuw. Niet veel later kotste Vytautas bloed. Hij kocht er wederom enkele seconden respijt mee. Niet meer dan enkele seconden. “Het varken wordt geslacht,” krijste Valentin. “Hoe heet je? Hoe heet je vrouw? Waar wonen jullie?”
Читать дальше