touchscreen
aanraden {verb} advise | recommend | counsel
aanrader {noun} recommendation
aanraken {verb} touch
aanraking {noun} contact | touch
aanrakingspunt {noun} point of contact
aanranden {verb} assault | assail
aanrander {noun} assailant
aanranding {noun} sexual assault
aanrecht {noun, verb} countertop | worktop
aanrechtblad {noun} benchtop | countertop | kitchen bench
aanreiken {verb} hand
aanrekenen {verb} accountable | blame | charge | responsible
aanrennen {verb} run near
aanrichten {verb} cause
aanrijden {verb} collide
aanrijding {noun} collision
aanrijgen {verb} thread | string
aanroepen {verb} call | invoke
aanroeren {verb} touch
aanrommelen {verb} mess around
aanschaf {noun, verb} acquisition
aanschaffen {noun, verb} buy | purchase
aanschafprijs {noun} purchase price
aanscherpen {verb} sharpen
aanschieten {verb} wound
aanschouw {noun, verb} lo
aanschouwen {verb} behold
aanschouwing {noun} contemplation
aanschrijven {verb} instruct | notify | summon
aanschrijving {noun} circulate
aanslaan {verb} hit | strike | assess | bark | evaluate | salute
aanslag {noun} attack | deposit | end stop | tax assesment | touch
aanslagbiljet {noun} tax return
aanslepen {verb} linger
aanslepend {verb} protracted
aanslingeren {verb} begin | crank up | zigzag near
aansluipen {verb} sneak up to
aansluiten {verb} join
aansluiting[/ˈanslœytɪŋ/]
{noun} connection
aansluitpunt {noun} jack
aansmeren {verb} palm some thing off on a person | smear
aansnellen {verb} rush near
aansnijden {verb} cut
aanspannen {verb} stretch
aanspitsenwhittle
aanspoelen {verb} be washed ashore
aansporen {verb} spur on
aansporing {noun} incitement
aanspraak {noun} claim
aanspraak maken opclaim
aansprakelijk {adjective} responsible | liable
aansprakelijk stellenhold to account
aansprakelijkheid {noun} liability
aansprakelijkheidsverzekering {noun} liability insurance
aanspreekbaar {adjective} ansprechbar | approachable | communicative | zugänglich
aanspreektitel {noun} address
aanspreekvorm {noun} form of address
aanspreken {verb} appeal
aanspreker {noun} undertaker's man
aanspreking {noun} compellation
aanstaan {verb} be ajar | please
aanstaand {adjective, verb} forthcoming
aanstampen {verb} tamp down
aanstaren {verb} stare
aansteeknaald {noun} imping needle
aanstekelijk {adjective, adverb} catching
aansteken {verb} infect | ignite | imp
aansteker {noun} lighter
aanstellen {verb} appoint
aansteller {noun} exagerator
aanstellerig {adjective, adverb} affected
aanstellerij {noun} affectation | pose
aanstelling {noun} appointment
aanstichten {verb} instigate
aanstichter {noun} instigator
aanstippen {verb} touch lightly on | touch on
aanstoken {verb} abetment
aanstonds {adverb} presently
aanstoot {noun, verb} umbrage
aanstoot nemenoffend
aanstootgevend {adjective} scandalous
aanstormen {verb} rush upon
aanstotelijk {adjective, adverb} offensive
aanstoten {noun, verb} bump against | clink | strike up against
aanstrijken {verb} rub | plaster
aansturen {verb} supervise
aantal {noun} number | amount
aantappen (van een vat)broach
aantasten {verb} affect
aantasting {noun} encroachment
aantekenboek {noun} notebook
aantekenboekje {noun} notebook
aantekenen {verb} note | record
aantekening {noun} note | annotation
aantijgen {verb} announce
aantijging {noun} imputation
aantikken {verb} finish | tap at
aantocht {noun} approach
aantonen {verb} prove
aantonend {adjective, verb} indicative
aantonende wijs {phraseologicalUnit} indicative mood
aantoonbaar {adjective, adverb} demonstrable
aantrappen {verb} kick-start | stamp in
aantreffen {verb} meet with
aantrekkelijk {adjective} attractive
aantrekkelijkheid {noun} allure
aantrekken {verb} attract | put on | be daunted | recover
aantrekking {noun} attraction
aantrekkingskracht {noun} attraction
aanvaard {verb} accepted
aanvaardbaar {adjective} acceptable
aanvaardbaarheid {noun} acceptability | admissibility
aanvaarden {verb} accept | assume
aanvaarding {noun} acceptance
aanvaardt u Amerikaanse dollars?do you accept American dollars
aanvaardt u creditcards?do you accept credit cards
aanval {noun, verb} assault | attack
aanvallen {noun, verb} assault | attack
aanvallend {adjective, verb} offensive
aanvallende middenvelderattacking midfielder
aanvaller {noun} attacker | assailant
aanvallig {adjective} delightful
aanvalsgeweerassault rifle
aanvalshandgranaatflash-bang
aanvalskreet {noun} battle cry
aanvalswapen {noun} offensive weapon
aanvalszijdeattack
aanvang {noun, verb} beginning
aanvangen {verb} begin | commence
aanvangstijd[/'anvɑŋstɛit/]
{noun} starting-time
aanvankelijk {adjective, adverb} initial | initially
aanvaring {noun} collision
aanvechten {verb}Читать дальше