Alfred Brehm - Het Leven der Dieren - Hoofdstuk 7 - De Pluviervogels
Здесь есть возможность читать онлайн «Alfred Brehm - Het Leven der Dieren - Hoofdstuk 7 - De Pluviervogels» — ознакомительный отрывок электронной книги совершенно бесплатно, а после прочтения отрывка купить полную версию. В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. Жанр: Природа и животные, foreign_antique, foreign_prose, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.
- Название:Het Leven der Dieren: Hoofdstuk 7: De Pluviervogels
- Автор:
- Жанр:
- Год:неизвестен
- ISBN:нет данных
- Рейтинг книги:5 / 5. Голосов: 1
-
Избранное:Добавить в избранное
- Отзывы:
-
Ваша оценка:
- 100
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
Het Leven der Dieren: Hoofdstuk 7: De Pluviervogels: краткое содержание, описание и аннотация
Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «Het Leven der Dieren: Hoofdstuk 7: De Pluviervogels»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.
Het Leven der Dieren: Hoofdstuk 7: De Pluviervogels — читать онлайн ознакомительный отрывок
Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «Het Leven der Dieren: Hoofdstuk 7: De Pluviervogels», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.
Интервал:
Закладка:
Haar buitengewoon snelle vlucht kenmerkt zich door den uit verscheidene zigzaglijnen bestaanden weg, dien zij kort na het opstijgen volgt en die eerst daarna recht wordt. Bijna iedere Watersnip verheft zich plotseling in de lucht, ijlt met snelle vleugelslagen ver weg, beschrijft een grooten boog, komt nagenoeg op de plaats van uitgang terug, vouwt eensklaps de vleugels op en stort zich in schuinsche richting weer in het moeras. Dat zij uitmuntend kan zwemmen en deze kunst ook beoefent, zonder er door den nood toe gedwongen te zijn, werd dikwijls waargenomen. In tijd van gevaar, vooral als zij door een Roofvogel vervolgd wordt, tracht zij zich te redden door onder te duiken.
Het geluid, dat zij gewoonlijk bij het opvliegen laat hooren, is een heesch “ketsj”, dat soms verscheidene malen herhaald wordt. In den trektijd hoort men van haar het heesche geluid “grek, gek gè” en ook somtijds den hoogen toon “tsiep”.
In vele opzichten verschilt haar aard van dien der beide reeds genoemde Snippen. Wel is ook zij zeer schuw en vreesachtig, maar tevens veel beter geschikt en meer geneigd om zich te bewegen; zij vliegt dikwijls uitsluitend voor haar genoegen rond, zonder eenige andere merkbare bedoeling; alleen als zij zeer vet geworden is, maakt zij eenigszins den indruk van traag te zijn. Het mannetje en het wijfje zijn zeer aan elkander gehecht en houden veel van hun kroost.
Haar voedsel bestaat uit Insecten, Wormen, kleine naakte Slakken en Weekdieren met dunne schelp. Deze vangt zij in de schemering en den nacht; men ziet haar n.l. alleen in dezen tijd van de eene plaats naar de andere zwerven en plaatsen bezoeken, waar zij zich over dag niet vertoont. Als zij rijkelijk voedsel kan vinden, wordt zij buitengewoon vet.
Reeds lang voor het leggen beginnen de zeer merkwaardige minnespelen. “Het mannetje,” schrijft Naumann, “vliegt meestal bliksemsnel van zijn zitplaats op, eerst in scheeve richting naar boven, daarna met groote schroefvormige wendingen loodrecht omhoog, bij helder weder zoo ver, dat slechts een geoefend oog hem nog als een Vogel herkent. Op deze hoogte vliegt hij met fladderende vleugelbeweging in een kring rond en schiet vervolgens met geheel uitgebreide, onbewogen wieken langs een vertikalen boog beurtelings naar boven en naar beneden; dit geschiedt met zooveel kracht, dat de snelle trillingen van de toppen der groote slagpennen een gonzenden, knorrenden of brommenden toon doen ontstaan, die zeer veel op het blaten van een Geit gelijkt, en aanleiding heeft gegeven tot de in Duitschland gebruikelijke namen “Hemelgeit, Haverbok,” enz. Later is men tot de overtuiging gekomen, dat niet de slagpennen, maar de staartveeren het geluid veroorzaken.
De Watersnip is wegens haar verblijfplaats en haar groote bekwaamheid in ’t vliegen aan minder gevaren blootgesteld dan de Houtsnip. De Europeaan vervolgt haar wegens haar smakelijk vleesch, dat stellig de voorkeur verdient boven dat van de Houtsnip; deze jacht wordt echter niet overal met grooten ijver beoefend, omdat het rondwaden in het moeras en het treffen van een Vogel in de vlucht niet ieders zaak is. Zeer veel werk maken de Hongaren en de Europeanen in Egypte en Indië van deze jacht; nergens levert zij trouwens betere uitkomsten op dan in de door hen bewoonde landen.
Men kan ook Watersnippen in de kooi houden; het kost echter veel moeite om haar aan de veranderde omstandigheden te doen gewennen.
De kleinste soort van Snip is het Bokje, in Zeeland Lapper, in Noordbrabant Dooverik, Halfke en Pink, in Limburg Doover en Kleine Watersnep genoemd (Gallinago gallinula of Limnocryptes gallinula): zij is slechts 16 cM. lang (staartlengte 4 cM.). De teugel en een streep onder de wang, die achter de oorstreek langs weer naar het oog gericht is, zijn bruin, twee strepen boven en onder het oog roodgeelachtig, de mantelveeren zwartblauw met groenen en purperen weerschijn en met vier roestgele, overlangsche strepen, de gorgel, de krop en de zijden grijs met bruinachtige golflijnen en vlekken, de onderdeelen overigens wit, de slagpennen en staartveeren dofzwart, deze met roestgelen zoom. De staart bestaat uit 12 pennen, waarvan de beide middelste langer en spitser zijn.
Men ontmoet haar gedurende den herfst- en den voorjaarstrek op dezelfde plaatsen als de Watersnip, doch iets later dan deze en nooit in zoo grooten getale. Het is niet onmogelijk, dat deze soort hier enkele malen broedt, zooals ook in Duitschland hier en daar geschiedt; haar eigenlijk vaderland is echter Rusland en West-Siberië.
Haar houding komt met die van de overige Snippen overeen; zij loopt ongeveer als deze over den grond, maar vliegt minder goed, n.l. minder vast, hoewel zij behoorlijk snel voortschiet en de meest verschillende zwenkingen kan uitvoeren; zij verheft zich niet gaarne hoog in de lucht, maar fladdert soms letterlijk over het moeras heen, zoodat zij aan een Vleermuis herinnert. Haar voedsel is in hoofdzaak gelijk aan dat van de overige Watersnippen, vaker dan bij de andere soorten heeft men echter in haar maag fijne zaden gevonden.
De Bastaardsnippen (Rhynchaea) naderen tot de Watersnippen in levenswijze, maar haar snavel is korter en harder en eenigszins gekromd. De 3 of 4 soorten van dit geslacht worden gevonden in de tropische gewesten van de Oude en de Nieuwe Wereld en van Australië. Een van deze – de Goudsnip (Rhynchaea capensis) – bewoont als broedvogel een groot deel van Afrika en Zuid-Azië (Japan, China, Indië en de Soenda-eilanden) en begeeft zich op den trek naar Zuid-Australië. In grootte komt zij met de Watersnip overeen. Zij houdt zich op in moerassen, broeklanden en waterrijke velden, doch ook tusschen struiken en in het riet; zij loopt zeer snel, doch vliegt slecht. Des nachts of in de schemering zoekt zij haar voedsel; zooveel mogelijk vermijdt zij het open veld. In ’t voorjaar leeft zij paarsgewijs, later in kleine vluchten van 5 à 6 stuks. De wijfjes zijn grooter en fraaier gekleurd dan de mannetjes. Bij beide zijn de slag- en stuurpennen met goudgele vlekken versierd.
Onder den naam Strandloopers (Tringa) vat men een 25-tal soorten van kleine Moerasvogels samen, waarvan slechts enkele de grootte van een Lijster bereiken. Gewoonlijk worden zij in een 6-tal ondergeslachten gesplitst, waaraan men ook wel den rang van geslachten toekent. Hun voorkomen herinnert in zoover aan dat der Snippen, dat hals en pooten ongeveer dezelfde betrekkelijke lengte hebben. De kop en de oogen zijn echter kleiner, de gehooropeningen verder naar achteren geplaatst. De snavel is korter, hoewel nog steeds iets langer dan de kop, recht of aan de spits flauw benedenwaarts gebogen, slank, zwak, zacht, doch aan de eenigszins breedere spits harder; hij dient eveneens als tastorgaan, maar is voor dit doel minder geschikt dan de snavel der Snippen. De vleugels zijn middelmatig lang en spitser dan bij de Snippen; de lange schouderveeren vormen een tweede vleugelspits. De voeten zijn middelmatig lang; het onderbeen is verder onbevederd dan bij de Snippen; de teenen zijn korter; de achterteen is klein, hooger ingeplant en reikt niet tot op den grond. De veeren worden in den herfst gewisseld; het winterkleed, dat dan voor den dag komt, is van boven aschgrauw of blauwachtig aschkleurig en zonder teekening; de onderdeelen zijn wit of witachtig. In de lente doemt op de rugveeren, in de nabijheid van de schaft, een donkere vlek van onbepaalden vorm allengs op; dit is de aanvang van de in korten tijd plaats hebbende verkleuring, waarna deze Vogels door hun donker roodbruine en zwarte teekening een geheel ander uitzicht vertoonen dan gedurende den winter.
Zij bewonen de noordelijke gewesten van de Oude en de Nieuwe Wereld tot op zeer hooge breedten. Hier broeden zij; de meeste vereenigen zich vervolgens tot talrijke zwermen en reizen van het eene strand naar het andere in zuidelijke richting. Tegen het einde van Augustus of in September komen zij aan de kusten van de Oostzee en Noordzee, vormen hier scharen van duizenden stuks en trekken daarna steeds bij de kusten langs naar de Middellandsche Zee of zelfs naar de Kaap de Goede Hoop. Zij reizen het meest in de schemering, en zoeken over dag hun voedsel. Kort nadat zij het zuidelijkste punt van hun tocht bereikt hebben, begeven zij zich weer op den terugweg. Vele komen echter in ’t geheel niet in hun noordelijk vaderland terug, maar zwerven ver van daar in hun fraai bruiloftskleed rond, zonder zich voort te planten. Er is (behalve Juni) ter nauwernood een maand, waarin men geen doortrekkende Strandloopers aan onze Noordzeekusten waarneemt. Nadat in Mei de laatste exemplaren naar ’t noorden zijn vertrokken, ziet men reeds in Juli weer eenige terugkeeren; dit aantal neemt in Augustus sterk toe, terwijl in September alle kusten er mede bevolkt zijn. Hun leven schijnt uit een aaneenschakeling van reizen te bestaan. Zij vliegen meestal laag, eenige vormen kleine gezelschappen, andere op wolken gelijkende zwermen. Op den bodem loopen zij meestal trippelend rond; wanneer een gevaar hen bedreigt, “drukken” zij zich niet neder, zooals de Snippen, maar maken dadelijk gebruik van hunne uitmuntende vliegorganen. Hun stem bestaat meestal uit de eenigszins trillende klanken “ti-i-i-i” of “triet-triet”. Zij voeden zich met kleine Insecten, hunne larven, Wormen, Schaaldieren en Weekdieren. De larven van Muggen, die in het hooge noorden in ontzaglijke hoeveelheid voorkomen, verschaffen hun een overvloed van voedsel; dit maakt de snelle ontwikkeling van de jongen mogelijk. Hunne eieren zijn groot en gelijken op die van de Snippen.
Читать дальшеИнтервал:
Закладка:
Похожие книги на «Het Leven der Dieren: Hoofdstuk 7: De Pluviervogels»
Представляем Вашему вниманию похожие книги на «Het Leven der Dieren: Hoofdstuk 7: De Pluviervogels» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.
Обсуждение, отзывы о книге «Het Leven der Dieren: Hoofdstuk 7: De Pluviervogels» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.