‘Tja, sommigen brachten het mild, anderen bot, sommigen kwamen met verontschuldigen, anderen met beloften, en sommigen logen gewoon.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Uiteindelijk zijn woorden gewoon maar wind.’
‘U kon hem geen hoop geven?’
‘Alleen valse, en dat doe ik niet,’ zei Davos. ‘Van mij heeft hij de waarheid gehoord.’
Maester Cressen herinnerde zich de dag dat Davos tot ridder was geslagen, na de belegering van Stormeinde. In die burcht had heer Stannis bijna een jaar lang met een klein garnizoen standgehouden tegen de enorme krijgsmacht van de heren Tyrel en Roodweyn. Ze konden zelfs de zee niet op, want die werd dag en nacht in het oog gehouden door galeien van Roodweyn, waarop de wijnrode banieren van het Prieel wapperden. In Stormeinde waren de paarden allang opgegeten, honden en katten waren er ook niet meer en het garnizoen teerde nog slechts op wortels en ratten. Toen brak er een nacht aan waarin de maan nieuw was en de sterren achter zwarte wolken schuilgingen. Onder de mantel van die duisternis had de smokkelaar Davos zowel Roodweyns kordon als de klippen van de Scheepskrakerbaai getrotseerd. Zijn boot had een zwarte romp, zwarte zeilen, zwarte riemen en een ruim dat volzat met uien en gezouten vis. En hoe weinig ook, het was genoeg geweest om het garnizoen in leven te houden tot Eddard Stark erin slaagde Stormeinde te bereiken en het beleg te breken. Heer Stannis had Davos beloond met uitgelezen landerijen op Kaap Gram, een kleine burcht en de eer van het ridderschap… maar hij had ook verordonneerd dat Davos al die jaren van smokkelen met één kootje van elke linkervinger zou moeten bekopen. Davos had zich onderworpen, op voorwaarde dat Stannis zelf het mes zou hanteren, want hij weigerde door de hand van een mindere gestraft te worden. Heer Stannis had een beenhouwersbijl gebruikt om rechter en preciezer te kunnen hakken. Na afloop had Davos voor zijn nieuwbakken huis de naam Zeewaard gekozen en als banier een zwart schip op een lichtgrijs veld genomen… met een ui op de zeilen. De voormalige smokkelaar placht graag te zeggen dat heer Stannis hem een dienst had bewezen door te zorgen dat hij nu vier vingernagels minder had om schoon en kort te houden.
Nee, dacht Cressen, zo’n man zou geen valse hoop geven, noch een harde waarheid verzachten. ‘Ser Davos, de waarheid kan een bittere pil zijn, zelfs voor een man als heer Stannis. Het enige dat hij in zijn hoofd heeft, is op volle sterkte naar Koningslanding terug te keren om zijn vijanden te verscheuren en op te eisen wat hem rechtens toekomt. Maar nu…’
‘Als hij met deze armzalige krijgsmacht naar Koningslanding gaat,, zal hij er slechts de dood vinden. Hij heeft onvoldoende manschappen. Dat heb ik hem ook gezegd, maar u weet hoe trots hij is.’ Davos stak zijn gehandschoende hand omhoog. ‘Nog eerder zullen mijn vingers weer aangroeien dan dat die man voor rede vatbaar wordt.’
De oude man zuchtte. ‘U hebt gedaan wat u kon. Nu moet ik mijn stem aan de uwe toevoegen.’ Vermoeid hervatte hij zijn klim. Het toevluchtsoord van heer Stannis Baratheon was een groot, rond vertrek met wanden van kale, zwarte steen en vier smalle ramen naar de vier windstreken toe. In het midden stond de grote tafel waaraan de kamer zijn naam ontleende, een massieve schijf fraai bewerkt hout die Aegon Targaryen had laten vervaardigen in de dagen voor de Verovering. De Beschilderde Tafel was ruim vijftig voet lang en op het breedste punt misschien half zo breed, maar op zijn smalst mat hij minder dan vier voet. Aegons timmerlieden hadden hem de vorm van het land Westeros gegeven en daarbij elke baai en kaap afzonderlijk uitgezaagd totdat de tafel nergens meer recht liep. Op het blad, donker geworden door een kleine driehonderd jaar vernis, stonden de Zeven Koninkrijken geschilderd zoals ze er in Aegons dagen hadden uitgezien: rivieren en bergen, burchten en steden, meren en wouden.
In het vertrek stond één zetel, zorgvuldig neergezet op de plek waar Drakensteen lag, voor de kust van Westeros, en op een voetstuk geplaatst om een goed overzicht over het tafelblad te geven. In die zetel zat een man in een nauwsluitende leren kolder en hozen van ruwe bruine wol. Toen maester Cressen binnentrad keek hij op. ‘Ik zag al aankomen dat u zou verschijnen, oude man, of ik u nu zou ontbieden of niet.’ In zijn stem klonk geen zweem van warmte door. Dat was zelden zo.
Stannis Baratheon, heer van Drakensteen en bij de gratie der goden de rechtmatige erfgenaam van de IJzeren Troon van de Zeven Koninkrijken van Westeros, was breedgeschouderd en pezig, en zijn gezicht en lichaam deden denken aan taai leer dat, in de zon gelooid, staalhard geworden was. Hard was het woord dat mensen bezigden in verband met Stannis, en hard was hij. Al was hij nog geen vijfendertig jaar oud, op zijn hoofd was nog slechts een randje dun, zwart haar te zien dat als de schaduw van een kroon achter zijn oren langs groeide. Zijn broer, wijlen koning Robert, had in zijn laatste levensjaren zijn baard laten staan. Maester Cressen had die nooit gezien, maar men zei dat het een woeste baard was, dicht en onbedwingbaar. Als in reactie daarop hield Stannis zijn bakkebaarden strak en kort geknipt. Als een blauwzwarte schaduw bedekten ze zijn vierkante kaken en benige, holle wangen. Zijn ogen waren open wonden onder zware wenkbrauwen, van een blauw zo donker als de zee bij nacht. Zijn mond zou zelfs de geestigste zot tot wanhoop gedreven hebben, want die was gemaakt voor norsheid, stuursheid en afgemeten bevelen en bestond slechts uit dunne, bleke lippen en strakgespannen spieren, een mond die het glimlachen verleerd was en nooit een volle lach had gekend. Soms, als de wereld ’s nachts extra geruisloos en stil was, beeldde maester Cressen zich in dat hij heer Stannis een halve burcht verderop zijn tanden kon horen knarsen.
‘Vroeger zou u mij hebben gewekt,’ zei de oude man.
‘Vroeger was u jong. Nu bent u oud en ziek en hebt u uw slaap nodig.’ Stannis had nooit geleerd zijn woorden te verzachten, te veinzen of te vleien. Hij zei wat hij dacht, en wie daar bezwaar tegen had kon opvliegen. ‘Ik wist dat u er toch wel snel genoeg achter zou komen wat Davos te melden had. Dat is toch altijd zo?’
‘Als het niet zo was, had u niet veel aan mij,’ zei Cressen. ‘Ik kwam Davos tegen op de trap.’
‘En ik neem aan dat hij alles verteld heeft? Ik had ook de tong van die kerel moeten inkorten, net als zijn vingers.’
‘Dan had u een slechte afgezant aan hem gehad.’
‘Dat had ik toch wel. De stormheren zijn niet bereid voor mij in opstand te komen. Ze schijnen me niet te mogen, en dat mijn zaak rechtvaardig is zegt hun niets. De lafaards zullen tussen hun muren blijven zitten wachten om te zien uit welke hoek de wind waait en wie de overhand krijgt. De stoutmoedigen hebben zich al voor Renling uitgesproken. Voor Renling!’ Hij spuwde de naam uit alsof die als vergif op zijn tong lag.
‘Uw broer is al dertien jaar heer van Stormeinde. Die heren zijn zijn gezworen baandermannen…’
‘De zijne,’ onderbak Stannis hem, ‘terwijl ze rechtens de mijne zouden moeten zijn. Ik heb nooit om Drakensteen gevraagd. Ik heb het nooit gewild. Ik heb het ingenomen omdat Roberts vijanden hier zaten en hij me opdroeg om ze uit te roeien. Ik heb zijn vloot opgebouwd en zijn werk gedaan, plichtsgetrouw zoals het een jongere broer betaamt tegenover een oudere, zoals het Renling zou betamen tegen over mij. En wat kreeg ik voor dank van Robert? Hij maakt me heer van Drakensteen en geeft Stormeinde en al zijn opbrengsten aan Renling. Stormeinde behoort al driehonderd jaar aan het huis Baratheon. Het had rechtens aan mij moeten toevallen toen Robert de IJzeren Troon veroverde.’
Een oude grief, diepgevoeld, en nooit meer dan nu. Dit was de kwetsbaarste plek van zijn heer, want Drakensteen, hoe oud en sterk ook, beschikte slechts over de leenmanstrouw van een handjevol lagere vazallen, wier grondgebied op het rotsige eiland te dun bevolkt was om de aantallen krijgslieden te leveren die Stannis nodig had. Zelfs met de huurlingen die hij uit de vrijsteden Myr en Lys over de zeeëngte had meegevoerd was de strijdmacht die onder zijn muren haar kamp had opgeslagen veel te klein om het machtige huis Lannister ten val te brengen.
Читать дальше