Nee, de grote bron van al het nieuws was de Jakkepoes. Zij wist alles.
Dat kwam vooral omdat ze een zwerfkat was en soepvlees wegkaapte bij alle lagen van de bevolking. En omdat ze een uitgebreide familie had.
Overal in de stad woonden kinderen en kleinkinderen van de Jakkepoes.
‘s Nachts ontmoette Minoes haar op het dak van de Verzekeringsbank en elke keer bracht ze een plastic zakje vis voor haar mee.
‘Bedankt,’ zei de Jakkepoes dan. ‘Mijn dochter, de Gemeentepoes, wacht op je bij het Stadhuis. Ze zit op een van de stenen leeuwen aan de voorkant en ze heeft een nieuwtje voor je...’
Of: ‘De kat van de slager wou je iets vertellen. Hij zit in de derde tuin links, vanaf de kastanje...’
Nog dezelfde nacht ging Minoes dan langs de brandtrap van de Verzekeringsbank naar beneden, sloop over een binnenplaatsje en kwam door een achterpoortje in een steeg. En vandaaruit naar de afgesproken plek waar een of andere kat zat te wachten.
‘Binnenkort,’ zei de Jakkepoes, ‘zullen we op een andere plek bij elkaar moeten komen. Ik voel dat mijn jonkies over een paar dagen geboren zullen worden en dan moet ik bij die kleine mispunten blijven en kan niet aldoor het dak op. Maar dat hindert niet, de doorgeefdienst blijft bestaan. Alle katten zijn ingelicht. Ze weten allemaal dat je baas op nieuws zit te wachten en ze letten goed op. Ze luisteren en ze loeren overal. De een geeft het door aan de ander.’
‘Waar wil je je jonkies krijgen?’ vroeg Minoes. ‘Heb je een geschikte plek?’
‘Nog niet,’ zei de Jakkepoes. ‘Maar ik vind wel wat.’
‘Kun je niet bij ons komen? Op de zolder?’
‘Geen kwestie van!’ riep de Jakkepoes. ‘Vrijheid blijheid! Zeur niet zo!’
‘Mijn baas is erg aardig,’ zei Minoes.
‘Dat weet ik. Hij is een goed mens, voor zover mensen goed kunnen zijn... maar ik hou nou eenmaal niet van het soort. Zolang ze kind zijn gaat het nog... soms... Ken je Bibi?’
‘Nee.’
‘Ze tekent me,’ zei de Jakkepoes. ‘Ze tekent me uit! En zoals ik nu ben, met m’n dikke buik, vindt ze me mooi! Is dat iets om over na te denken? Maar goed, ik zal je laten weten waar ik zit als het zover is. Ergens in de stad, ergens dicht bij een radio.’
‘Waarom dicht bij een radio?’
‘Kinderen krijgen doe ik het liefst met achtergrondmuziek,’ zei de Jakkepoes. ‘Het gaat makkelijker. En vrolijker. Denk daar zelf eens aan als het je mocht overkomen.’
Als Minoes thuiskwam met een of ander nieuwtje en vertelde hoe ze eraan kwam, riep Tibbe: ‘Wat een organisatie! De een geeft het door aan de ander... het is een soort kattenpersdienst.’
‘Ik weet niet of ik dat een leuk woord vind,’ zei Minoes weifelend. ‘Kattenpers... het doet me denken aan vruchtepers. Uitgeknepen kat.’
‘Geen kattenpers-dienst,’ zei Tibbe. ‘Een katten-Persdienst.’
Voor hem betekende deze regeling een redding. Het ging hem uitstekend.
Soms, als hij binnenkwam, vond hij Minoes in een hoekje van de zolder. Dan zat ze doodstil te turen naar een gaatje helemaal onder in de muur, vlak boven de vloer.
‘Juffrouw Minoes! Alweer iets dat u moet afleren! Wachten voor een muizegat! Dat doet een dame niet.’
Ze stond op en gaf hem vleierig een kopje.
‘Ook dat is onjuist,’ zei Tibbe met een zucht. ‘Een juffrouw geeft geen kopje. Hoogstens een kopje thee. Ik wou zo graag dat u al die kattige dingen afleerde.’
‘Kattig is geen goed woord,’ zei Minoes. ‘Het heet kats .’
‘Goed, kats dan. Maar ik heb het gevoel dat u aldoor katser en katser wordt. Het zou veel beter zijn als u wat meer met mensen in aanraking kwam. En niet alleen met katten. U moet eens wat minder op het dak en wat meer op straat, overdag.’
‘Dat durf ik niet, meneer Tibbe. Ik ben bang voor mensen.’
‘Onzin, wie is er nou bang voor mensen!’
Ze keek hem even aan met haar scheve ogen en draaide zich verlegen om.
Hoe kan ik zo iets zeggen, dacht hij. Terwijl ik zelf zo schuw ben en zo bang. En ook het liefst enkel met katten zou omgaan.
Maar hij besloot streng te blijven.
‘Wat zie ik nu weer!’ riep hij.
Minoes zat zich te wassen. Ze likte aan haar pols en wreef met de natte pols achter haar oortje.
‘Dat is het toppunt! Bah!’ schreeuwde Tibbe.
‘Het is alleen maar...’ stamelde Minoes, ‘omdat ik hoop dat het vlugger zal gaan.’
‘Dat wat vlugger zal gaan? Het wassen?’
‘Nee, dat gaat vlugger onder de douche. Maar het katworden. Ik heb altijd nog de hoop dat... ik wou toch maar liever poes wezen.’
Tibbe liet zich op de bank vallen.
‘Luister,’ zei hij. ‘Ik wou dat u ophield met die nonsens. U bent nooit poes geweest, dat is verbeelding, u hebt het gedroomd.’
Ze zweeg.
‘Heus,’ ging Tibbe door. ‘Allemaal onzin.’
Minoes geeuwde en stond op.
‘Wat gaat u doen?’
‘Ik ga in mijn doos,’ zei ze.
Fluf kronkelde zich om haar benen en samen met de grijze kat ging ze naar de hoek van de zolder waar haar doos stond.
Tibbe riep haar boos achterna: ‘Als u dan een poes was... van wie was u dan de poes?’
Er kwam geen antwoord. Hij hoorde een zacht spinnerig gemauw. Een gesprek in het kats. Twee pratende katten achter het zolderschot.
Hoofdstuk 5
Secretaresse
Op een middag toen Tibbe de trap op ging naar z’n zolder, hoorde hij boven een woedend geschreeuw; het leek wel of er katten aan het vechten waren.
Hij stormde de rest van de trap op met drie treden tegelijk en stoof zijn woonkamer in.
Er was bezoek. Maar het was geen vriendelijke theevisite hier.
Op de grond zat het kleine meisje Bibi, tegenover haar zat Minoes ook op de grond, naast hen stond een leeg doosje en ze hielden allebei hun hand op iets. Ze krijsten allebei.
‘Wat is er? Wat hebben jullie daar?’ riep Tibbe.
‘Laat los!’ gilde Bibi.
‘Wat is dat dan?’ vroeg Tibbe weer. ‘Juffrouw Minoes! Wilt u onmiddellijk loslaten!’
Minoes keek naar hem op en ze zag er katser uit dan ooit.
Ze had iets valsigs en moordzuchtigs in haar blik en ze liet niet los. Ze sloot haar hand met de spitse nageltjes nog steviger om dat ie ts heen.
‘Laat los, zeg ik!’ Tibbe gaf haar een harde klap. Ze schoof achteruit en ze blies kwaadaardig, maar ze liet los. Het volgend ogenblik had ze hem gekrabd, heel pijnlijk over z’n neus.
En nu zag Tibbe wat het was: een witte muis. Nog ongedeerd.
Bibi nam de muis teder op en zette hem in het doosje, maar ze huilde nog van schrik en verontwaardiging.
‘Het is mijn muis...,’ snikte ze. ‘Ik wou ‘m enkel maar even laten zien en toen sprong zij erbovenop... ik ga weg. En ik kom hier nooit meer.’
‘Wacht even Bibi,’ zei Tibbe. ‘Loop niet meteen weg. Luister even. Dit is juffrouw Minoes. Ze is... ze is...’ hij dacht even na. ‘Ze is mijn secretaresse en meent het absoluut niet kwaad. Integendeel, ze houdt erg van muizen.’
Minoes was opgestaan en keek naar het dichte doosje. Het was duidelijk te zien dat ze erg van muizen hield, maar niet op de manier die Tibbe bedoelde.
‘Is het niet, juffrouw Minoes?’ vroeg Tibbe streng. ‘U wou de arme muis geen kwaad doen?’
Minoes boog haar hoofd en wilde hem kopjes geven, maar hij deed een stap opzij.
‘Wat heb je daar nog meer, Bibi?’ Tibbe wees op een grote collectebus.
‘Ik kwam met de bus rond,’ zei Bibi. ‘Ik kwam geld ophalen. Het is voor het kado. Het kado voor meneer Smit z’n jubileum. En u hebt bloed op uw neus.’
Tibbe veegde over z’n neus. Z’n hand was vol bloed.
‘Het hindert niet,’ zei hij. ‘Ik zal iets in de bus doen, Bibi.’
‘En ik kom de tekening laten zien,’ zei Bibi. Ze rolde een groot papier uit en nu riepen Tibbe en Minoes tegelijk: ‘Dat is de Jakkepoes! Wat lijkt ze goed.’
Читать дальше