Om de schijn op te houden dat ik druk bezig was, belde ik Chutsky.
‘Hé, maatje,’ zei hij. ‘Een paar minuten geleden heeft ze haar ogen weer opengedaan. De dokters denken dat ze langzaam aan het bijkomen is.’
‘Dat is geweldig,’ zei ik. ‘Ik kom een beetje later. Heb nog wat losse eindjes weg te werken.’
‘Er zijn een paar van je mensen langs geweest,’ zei hij. ‘Ken je ene Israel Salguero?’
Een fietser reed langs me heen de straat door. Hij botste tegen mijn buitenspiegel en reed door. ‘Ik weet wie hij is,’ zei ik. ‘Was hij daar?’
‘Ja,’ zei Chutsky. ‘Hij was hier.’ Chutsky zweeg alsof hij wachtte tot ik iets ging zeggen. Er kwam niet veel in me op, dus zei hij ten slotte: ‘Er is iets met die vent.’
‘Hij heeft onze vader gekend,’ zei ik.
‘Uh-huh,’ zei hij. ‘Iets anders.’
‘Eh,’ zei ik. ‘Hij is van interne zaken. Hij onderzoekt in deze zaak Deborahs optreden.’
Chutsky viel even stil. ‘Háár optreden,’ zei hij ten slotte.
‘Ja,’ zei ik.
‘Ze is néérgestoken.’
‘De advocaat zegt dat het zelfverdediging was,’ zei hij.
‘De klootzak,’ zei hij.
‘Ik weet zeker dat je je nergens zorgen over hoeft te maken,’ zei ik. ‘Dat zijn de regels nu eenmaal, hij moet het onderzoeken.’
‘De godverdomde klootzak,’ zei Chutsky. ‘En hij bestaat het om hier te komen? Terwijl ze verdomme in coma ligt?’
‘Hij kent Deborah al heel lang,’ zei ik. ‘Waarschijnlijk wilde hij gewoon zien of het goed met haar ging.’
Er viel een heel lange stilte en toen zei Chutsky: ‘Oké, maat. Als jij dat zegt. Maar ik denk niet dat ik hem de volgende keer binnenlaat.’
Ik wist niet echt hoe goed Chutsky’s haak het kon opnemen tegen Salguero’s gladde en volslagen zelfvertrouwen, maar ik had het gevoel dat het een interessante wedstrijd zou zijn. Ondanks al zijn bluf en gemaakte opgewektheid was Chutsky een kille moordenaar. Maar Salguero zat al jaren bij interne zaken, waardoor hij praktisch kogelvrij was geworden. Als het tot een knokpartij zou komen, dacht ik dat die het heel goed op betaaltelevisie zou doen. Ik dacht ook dat ik dat idee maar beter voor mezelf kon houden, dus zei ik alleen maar: ‘Oké. Zie je later,’ en ik hing op.
Nu alle triviale menselijke details waren afgehandeld, ging ik weer zitten wachten. Auto’s passeerden. Op de stoep liepen mensen langs. Ik kreeg dorst en vond een halfvol flesje water op de vloer onder de achterbank. En ten slotte werd het helemaal donker.
Ik wachtte nog wat langer, zodat de duisternis zich overal in de stad kon nestelen, en in mij. Het voelde heel goed om in de kilte de comfortabele mantel van de nacht om te slaan, en vanbinnen groeiden de verwachtingsvolle, fluisterende aansporingen van de Zwarte Ruiter, die erop aandrong dat ik opzijschoof en het stuur aan hem overgaf.
En uiteindelijk deed ik dat.
Ik stopte de zorgvuldig geknoopte strop van nylon visgaren en een rol duct tape in mijn zak, de enige werktuigen die ik op dat moment in mijn auto had, en stapte uit.
En aarzelde, de laatste keer was te lang geleden, veel te lang sinds Dexter in actie was geweest. Ik had mijn onderzoek niet verricht en dat was niet best. Ik had geen plan, en dat was zelfs nog erger. Ik wist eigenlijk niet wat zich achter die deur bevond of wat ik zou doen als ik eenmaal binnen was. Even bleef ik onzeker naast de auto staan en vroeg me af of ik me een weg door de dans kon improviseren. De onzekerheid vrat aan mijn pantser en in het gevaarlijke donker ging ik op één voet staan zonder dat ik de eerste, bekende stap kon zetten.
Maar dit was mal, zwak en verkeerd, en helemaal Niet Dexter. De Echte Dexter leefde in de Duisternis, kwam tot leven in de snijdende nacht, schepte er vreugde in om er vanuit de schaduwen op los te hakken. Wie stond hier nu te aarzelen? Dexter dubde niet.
Ik keek naar de nachtelijke hemel en ademde die in. Beter nog, er was nog een stukje van die verrotte gele maan over. Ik stelde me open en hij jankte naar me, de nacht bonsde door mijn aderen, klopte in mijn vingertoppen en zong over de strakgespannen huid in mijn nek, en ik voelde het allemaal veranderen, het vormde zich weer tot wat Wij moesten doen en wat Wij zouden doen en waar Wij klaar voor waren.
Dit was nu, dit was de nacht, dit was Donkere Dexters Dans, en de stappen zouden komen, zouden uit onze voeten vloeien, dat moesten ze wel en dat hadden ze altijd geweten.
En de zwarte vleugels reikten diep van binnen naar buiten, spreidden zich uit langs de nachtelijke hemel en droegen ons voort.
We glipten door de nacht, om het blok heen, controleerden zorgvuldig de hele omgeving. Aan het einde van de straat was een steeg en daar liepen we dieper de duisternis in, weer terug, naar de achterkant van Doncevics gebouw. Achter het huis stond een gedeukte bestelwagen geparkeerd, op een overdekte en goed verborgen laadplaats, en de Ruiter fluisterde snel en droog: kijk, hiermee verplaatst hij de lijken om ze naar de plek te brengen waar hij ze uitstalt. En weldra zou hij zelf die weg gaan.
We liepen door en troffen niets alarmerends in de omgeving aan. Om de hoek een Ethiopisch restaurant. Drie deuren verder luide muziek. En toen waren we weer bij de voordeur en belden aan. Hij opende de deur en was heel even verbaasd voordat we hem te grazen namen, hem vliegensvlug met de strop om zijn nek en zijn gezicht omlaag op de grond werkten, terwijl we zijn mond, handen en voeten intapeten. Toen hij vastgebonden was en hem de mond was gesnoerd, gingen we snel het hele huis door en troffen niemand aan. We vonden een aantal interessante voorwerpen, een paar heel mooie werktuigen in de badkamer, vlak naast een grote badkuip. Zagen en scharen en zo, heerlijke Dexter Speeltjes, en het was heel duidelijk dat dit de witte porseleinen achtergrond was uit de video die we op het toeristenbureau hadden gezien en dat was bewijs, al het bewijs dat we nu nodig hadden, in deze nacht der noodzaak. Doncevic was schuldig. Hij had hier op de tegels naast de badkuip gestaan terwijl hij deze werktuigen had vastgehouden en ondenkbare dingen had gedaan, precies de ondenkbare dingen waar wij aan dachten en hem nu zouden aandoen.
We sleurden hem naar de badkamer, deden hem in het bad en stopten toen weer, heel even maar. Een heel klein en hardnekkig fluisterstemmetje beweerde dat het niet goed zat, en dat reisde langs onze ruggengraat naar onze tanden. We rolden Doncevic in de kuip, met zijn gezicht naar omlaag, en liepen nogmaals snel door het pand. Er was niets en niemand, en alles leek in orde. De luide stem van de Zwarte Ruiter overstemde het nietige fluisterstemmetje en eiste opnieuw dat we terugkeerden naar de Dans met Doncevic.
Dus liepen we weer naar het bad en togen aan het werk. En we haastten ons een beetje omdat we op een vreemde plek waren zonder een echt plan, en ook omdat Doncevic één merkwaardig ding zei voordat we voor altijd de gave van het spreken van hem afnamen. ‘Even lachen,’ zei hij, en daar werden we kwaad van en hij was al snel niet meer in staat om iets uitgesprokens te zeggen. Maar we waren grondig, o ja, en toen we klaar waren, waren we heel tevreden over een goed gelukte klus. Alles was werkelijk heel goed gegaan. We hadden een heel grote stap gezet om de zaken weer op de rails te krijgen, waar ze ook thuishoorden.
En zo bleven ze tot het einde toe, met niets anders dan een paar vuilniszakken en een druppeltje bloed van Doncevics bloed op een glasplaatje voor mijn rozenhouten doosje.
En zoals altijd voelde ik me na afloop een heel stuk beter.
De volgende ochtend kwamen de zaken in een stroomversnelling terecht. Ik ging naar mijn werk, moe maar tevreden door mijn aangename karweitjes waardoor het gisteravond zo laat was geworden. Ik zat net aan de koffie, klaar om me op een stapel administratie te storten, toen Vince Masuoka zijn hoofd om de deur piepte. ‘Dexter,’ zei hij.
Читать дальше