Ik gluurde met één oog open en zag dat het werkelijk zes uur was en tijd om op te staan. Het leek niet eerlijk, maar ik sleurde mezelf uit bed en onder de douche, en toen ik in de keuken kwam, had Rita het ontbijt klaar. ‘Ik zie dat je wat van de kip hebt gegeten,’ zei ze, een beetje nors, vond ik, en ik besefte dat dit vroeg om wat vleierij.
‘Het was heerlijk,’ zei ik. ‘Beter dan we in Parijs voorgeschoteld kregen.’
Daar monterde ze wat van op, maar ze zei hoofdschuddend: ‘Leugenaar. Koud smaakt het nooit zo lekker.’
‘Je hebt de magische touch,’ zei ik. ‘Het proefde warm.’
Ze fronste haar wenkbrauwen en veegde een haarlok uit haar gezicht. ‘Ik weet dat je wel moet, weet je,’ zei ze. ‘Ik bedoel, je werk is… Maar ik wilde dat je het had kunnen proeven toen… Ik bedoel, ik begrijp het echt.’ Ik wist niet of ik hetzelfde kon zeggen. Rita zette een bord gebakken eieren en worst voor m’n neus en knikte naar de kleine tv naast het koffiezetapparaat. ‘Het was vanochtend breeduit in het nieuws, over… Daar ging het toch over? En je zus was op tv, en zei dat, weet je wel. Ze zag er niet erg opgewekt uit.’
‘Ze is er ook helemaal niet gelukkig mee,’ zei ik. ‘Wat eigenlijk raar is, want ze heeft een heel uitdagende baan en ze komt op tv. Wat wil je nou nog meer?’
Rita glimlachte niet om mijn luchtige gekheid. In plaats daarvan schoof ze een stoel naast die van mij, ging zitten en vouwde haar handen in haar schoot terwijl haar frons nog dieper werd. ‘Dexter,’ zei ze, ‘we moeten echt praten.’
Uit mijn onderzoek naar het menselijk leven wist ik dat met deze woorden een mensenziel de stuipen op het lijf wordt gejaagd. Het komt dus goed uit dat ik geen ziel heb, maar toch kwam er een ongemakkelijk gevoel bij me op over wat deze onheilspellende lettergrepen zouden kunnen betekenen. ‘Al zo gauw na de huwelijksreis?’ zei ik, in de hoop de ernst een heel klein beetje door te prikken.
Rita schudde haar hoofd. ‘Dat is het niet, ik bedoel…’ Ze wapperde met een hand en liet die toen weer in haar schoot terugvallen. Ze slaakte een diepe zucht. ‘Het is Cody,’ zei ze ten slotte.
‘O,’ zei ik, zonder ook maar enig idee te hebben wat ‘het’ en Cody met elkaar te maken hadden. In mijn ogen leek hij volkomen in orde, maar aan de andere kant, ik wist beter dan Rita dat Cody helemaal niet het kleine en rustige mensenkind was waar hij op leek, en dat hij in plaats daarvan een Dexter-in-opleiding was.
‘Hij lijkt nog steeds zo…’ Ze schudde nogmaals haar hoofd en ging zachter praten. ‘Ik weet dat… zijn vader… een paar dingen heeft gedaan… die hem píjn gedaan hebben. Misschien is hij wel voor altijd veranderd. Maar…’ Ze keek naar me op en haar ogen glinsterden van de tranen. ‘Het is niet goed dat hij… zo is. Toch? Altijd zo stilletjes en…’ Ze sloeg haar ogen weer neer. ‘Ik ben gewoon bang voor… je weet wel.’ Er viel een traan in haar schoot en ze snufte. ‘Misschien is hij wel… je weet wel… voor altijd…’
Nog een paar tranen voegden zich bij de eerste, en ook al ben ik over het algemeen hulpeloos als het om emoties gaat, ik wist dat dit om een geruststellend gebaar vroeg.
‘Met Cody komt het best in orde,’ zei ik, en ik zegende het feit dat ik zo overtuigend kon liegen. ‘Hij moet alleen nog een beetje uit zijn schulp kruipen.’
Rita snufte nogmaals. ‘Denk je dat echt?’
‘Zonder meer,’ zei ik, en ik legde een hand over die van haar, zoals ik niet lang geleden iemand in een film had zien doen. ‘Cody is een geweldige knul. Hij wordt gewoon een beetje langzamer volwassen dan anderen. Misschien juist door wat hem is overkomen.’
Ze schudde haar hoofd en een traan sloeg tegen mijn gezicht. ‘Dat weet je niet,’ zei ze.
‘Wel,’ zei ik tegen haar, en vreemd genoeg vertelde ik haar nu wel de waarheid. ‘Ik weet precies waar hij doorheen gaat, want mij is hetzelfde overkomen.’
Ze keek me met heel heldere, vochtige ogen aan. ‘Je… Je hebt nooit verteld wat er met jou is gebeurd,’ zei ze.
‘Nee,’ zei ik. ‘En dat zal ik ook nooit doen. Maar het leek heel veel op wat er met Cody is gebeurd, dus ik weet waar ik ’t over heb. Vertrouw me nou maar, Rita.’ En ik klopte haar weer op de hand en dacht: ja, vertrouw me nou maar. Vertrouw er maar op dat ik Cody in een goed aangepast, soepel functionerend monster zal veranderen, net zoals ik.
‘O, Dexter,’ zei ze. ‘Ik vertrouw je ook. Maar hij is zo…’ Ze schudde opnieuw haar hoofd, waardoor de tranen door het vertrek sproeiden.
‘Het komt best in orde met hem,’ zei ik. ‘Echt. Hij moet gewoon wat meer uit zijn schulp kruipen. Leren om met leeftijdgenootjes om te gaan.’ En te leren doen alsof hij net zo is als zij, dacht ik, maar het leek me niet heel geruststellend om dat te zeggen, dus dat deed ik maar niet.
‘Als jij het zo zeker weet,’ zei Rita met een waarachtig reusachtige snuf.
‘Ik weet het zeker,’ zei ik.
‘Goed dan,’ zei ze. Ze pakte een servet van de tafel en droogde haar neus en ogen. ‘Dan moeten we gewoon…’ Snotter. Snuit. ‘Dan moeten we gewoon verzinnen hoe hij met andere kinderen leert omgaan.’
‘Precies,’ zei ik. ‘We leren hem in een mum van tijd vals spelen.’
Rita snoot haar neus nog een lange, laatste keer.
‘Soms zou ik bijna gaan twijfelen of je een grapje maakt of niet,’ zei ze. Ze stond op en kuste me op mijn kruin. ‘Maar daarvoor ken ik je te goed.’
Als ze me echt zo goed kende als ze dacht, zou ze me uiteraard met een vork steken en maken dat ze wegkwam, maar een belangrijk onderdeel van ons werk is het ophouden van de schone schijn, dus ik zei niets en ging heerlijk vertroostend, saai verder met mijn ontbijt. Het is echt heel plezierig als er iemand op je wacht, vooral iemand die razend goed de weg weet in de keuken, en het was meer dan de moeite waard naar al het gebabbel te luisteren dat daar nu eenmaal bij hoort.
Cody en Astor kwamen binnen toen ik aan mijn tweede kop koffie begon. Ze gingen naast elkaar zitten, en hadden allebei precies dezelfde uitdrukking op hun gezicht alsof ze zwaar verdoofd waren en nergens ook maar enig benul van hadden. Omdat ze helaas geen koffie drinken, duurde het een paar minuten voordat ze zich realiseerden dat ze werkelijk wakker waren. Uiteraard verbrak Astor de stilte.
‘Brigadier Debbie was op tv,’ zei ze. Astor had een vreemd soort heldenverering voor Deborah ontwikkeld, sinds ze had ontdekt dat Debs een wapen droeg en de baas was over grote, vlezige, geüniformeerde smerissen.
‘Dat hoort bij haar werk,’ zei ik, ook al besefte ik dat dit waarschijnlijk de heldenverering alleen maar zou aanwakkeren.
‘Waarom ben jij nooit op tv, Dexter?’ vroeg ze beschuldigend.
‘Ik wil niet op tv,’ zei ik en ze keek naar me alsof ik ijsjes in de ban had gedaan. ‘Echt waar,’ zei ik. ‘Stel je eens voor dat iedereen wist hoe ik eruitzie. Dan zou ik niet meer over straat kunnen lopen zonder dat mensen naar me wezen en achter me rug om praatten.’
‘Niemand wijst naar brigadier Debbie,’ zei ze.
Ik knikte. ‘Natuurlijk niet,’ zei ik. ‘Dat durft niemand.’ Astor keek alsof ze daartegenin wilde gaan, dus zette ik met een klap mijn koffiekop neer en stond op. ‘Ik vertrek nu om naar mijn prachtige werk te gaan, waarmee ik de brave burgers van onze stad verdedig.’
‘Met een microscoop kun je geen mensen verdedigen,’ zei Astor.
‘Genoeg, Astor,’ zei Rita en ze schoof naar me toe om me nog een kus te geven, deze keer op mijn gezicht. ‘Ik hoop dat je deze te pakken krijgt, Dexter,’ zei ze. ‘Het klinkt afschuwelijk.’
Ik hoopte ook dat we deze te pakken zouden krijgen. Vier slachtoffers op één dag leek zelfs mij een beetje overijverig, en het zou de hele stad absoluut onderdompelen in een paranoïde, waakzame atmosfeer, waardoor het voor mij nagenoeg onmogelijk zou zijn om stilletjes in mijn eentje plezier te maken.
Читать дальше