'Vroeg je hem daarom hier te komen?' Ze knikte traag.
'Om het uit te praten,' zei ze toonloos.
De Cock schoof zijn hoedje wat naar voren en krabde zich achter in de nek.
'Je wist dus wel waar hij te bereiken was.'
'Ik ken alleen een telefoonnummer in Utrecht.'
De Cock maakte een grimas.
'Was je niet bang,' vroeg hij met licht sarcasme, 'dat hij je iets zou aandoen? Vanmorgen kroop je al onder het bed, terwijl je niet eens wist of hij er was.' Om haar lippen zweefde een trieste glimlach. 'Vanmorgen, ja.' Ze zuchtte alsof er sindsdien een eeuwigheid was vergaan. 'Maar nu kan het mij niet zoveel meer schelen. Als u de hotelier niet had gewaarschuwd en Freddy was gekomen, dan had ik hem gezegd, wat ik hem te zeggen had, dat ik nog steeds van hem hield, dat die affaire met Jan Brets een vergissing was.' Ze friemelde met haar vingers aan haar hals. 'De rest was aan hem.'
De uitdrukking op het gezicht van de jonge Vledder was er een van pijnlijke verwondering.
'En dan zou je je zomaar hebben laten afmaken?' vroeg hij verbijsterd. Hij knipte met zijn vingers. 'Zo van jongen-ga-je-gang-maar?'
Ze staarde haast wezenloos langs hem heen en knikte. Vledder snoof verachtelijk.
'Je bent gek,' beet hij haar fel toe. 'Stapelgek. Dat is geen liefde. Dat heeft met liefde niets meer te maken, dat is… ' Drie harde kloppen, snel achter elkaar op de kamerdeur, onderbraken zijn betoog. Onmiddellijk gaf De Cock Vledder een duw en sprong zelf opzij, buiten het gezichtsveld. Vrijwel op hetzelfde moment vloog de deur wijdopen. Op de drempel stond een krachtig gebouwde jongeman. Zijn donkere ogen blikten de kamer in.
Er volgde een moment van verlamming, een actiepauze van een seconde. In die ene seconde waarin Freddy van Blaakeren oog in oog stond met zijn vroegere geliefde en nog weifelde op haar toe te stappen, gilde Cynthia van Woerden. Het was een korte, snerpende gil, die scherp resoneerde tegen de wanden. Het alarmeerde Freddy. Hij voelde de dreiging, zag vanuit zijn ooghoeken de grijpende handen van de rechercheurs en kwam bliksemsnel tot actie. In een flits draaide hij zich om, wierp de hoteleigenaar tegen de gangmuur en vluchtte de trap af.
'Grijp hem,' schreeuwde De Cock. Vledder startte.
Freddy van Blaakeren nam de trap in twee sprongen, sprintte door de hal en rende het hotel uit. In zijn vaart liep hij op het trottoir een oude man omver en stak daarna juist voor een aanstormende tram de Martelaarsgracht over. Vledder volgde. Toen hij de overkant van de Martelaarsgracht had bereikt, zag hij nog juist hoe Freddy linksaf de Nieu-wendijk op vluchtte. De jonge rechercheur verhoogde zijn inspanningen. Hij wist dat er op de Nieuwendijk vaak agenten surveilleerden en hoopte op assistentie. Maar toen hij op de Nieuwendijk kwam, zag hij tot zijn teleurstelling geen enkel politieuniform. Dat verminderde zijn tempo. Hij hijgde zwaar en zijn hart bonsde in zijn keel. Zijn benen wilden niet meer. Ver voor hem uit draafde de vluchtende jongeman. De afstand werd steeds groter. Voorbij de bioscoopjes in de bocht van de Nieuwendijk rende Freddy van Blaakeren de Haringpakkers-steeg in. Toen hij aan het eind van de steeg, bij de fotozaak van Solleveld, even omkeek, was zijn achtervolger nog niet te zien. Het stelde hem gerust. Hij vertraagde zijn gang. Opgenomen in een menigte schuifelende voetgangers, liep hij over een zomers-zonnig Damrak in de richting van het Centraal Station.
'Hij is je dus ontkomen.'
Vledder boog beschaamd het hoofd.
'Die jongen liep veel sneller dan ik. Hij vluchtte via de Haring-pakkerssteeg naar het Damrak. Toen ik daar aankwam, was hij opgelost in het publiek. Je weet hoe druk het daar altijd is.' De Cock glimlachte om het beteuterde gezicht van zijn jongere collega.
'Trek het je niet aan,' zei hij opbeurend. 'We pakken hem wel, vandaag of morgen. Ik vraag mij toch af of hij wel de man is die wij zoeken.'
Vledder keek hem verbaasd aan. 'Denk je dat hij de moordenaar niet is?' De Cock haalde zijn schouders op.
'Ik weet het niet. We zullen eerst eens uitgebreid met hem moeten praten. Kijk, de moordenaar van Jan Brets moet aan één belangrijke voorwaarde voldoen.' 'En dat is?'
De Cock gebaarde met beide handen.
'Hij moet in een zodanige relatie staan tot Pierre Brassel, dat deze wist dat de moord zou worden gepleegd. Begrijp je, de moordenaar moet aan Brassel hebben verteld wat hij van plan was. En dit niet door een wilde uitroep in een of andere Utrechtse bar, waarvan Cynthia vertelde, maar rustig, gedetailleerd met bijzonderheden over plaats en tijd. In die sfeer is geen ruimte voor een emotionele moord. De knappe Cynthia van Woerden voelt zich uiteraard bijzonder gevleid dat haar ene minnaar de andere naar het leven staat, maar volgens mij was de moord op Jan Brets geen moord uit passie.'
Hij pauzeerde even en streek met zijn pink over de rug van zijn neus. 'Hoewel, Freddy van Blaakeren was de enige, die Jan Brets een clown noemde.'
Vledder kwam naast hem staan. 'Die harlekijnhouding zit je dwars?'
De Cock knikte peinzend.
'Ik weet er eerlijk gezegd geen weg mee,' zei hij somber. 'En er is in dit onderzoek nog zoveel waar ik geen weg mee weet. Bijvoorbeeld dat syndicaat. Het is mij te fantastisch, te onlogisch ook. Denk maar na. De eerste inbraak zou worden gepleegd bij de firma Van Brunssum en Van Brunssum is een vriend van Brassel. Er zal daarbij een nachtwaker worden neergeslagen, Brassel heeft de man uitgenodigd voor een feestje. Jan Brets die de inbraak moet plegen, wordt vermoord, en Brassel steekt geen hand uit om dat te verhinderen.'
Vledder knikte wat triest voor zich uit. Plotseling begonnen zijn ogen te glanzen. Het was alsof een simpele gedachtevonk in een flits uitschoot tot een felle vlam.
'Je hebt gelijk,' riep hij ineens wild enthousiast, 'het zou inderdaad volkomen onlogisch zijn wanneer Brassel Jan Brets liet vermoorden, terwijl hij hem nodig had voor een inbraak.' De Cock keek hem wat verward aan. 'Ik vat je niet.' Vledder lachte opgewekt.
'Weet je,' zei hij met opgestoken vinger, 'hij had Jan Brets helemaal niet nodig voor een kraak. Er was geen kraak.'
'Wat?'
Vledder grinnikte.
'Er was geen kraak,' herhaalde hij. 'Bij de firma Van Brunssum was niets te halen. We weten het. Het was feitelijk geen object voor een inbraak. Brassel heeft, volgens mij, Operatie Harlekijn ook nooit serieus bedoeld. Het was niet alleen fantastisch, zoals jij zei, het was een fantasie. Dat hele plan voor een bende, een syndicaat, was — zo zie ik het — een maskerade. Brassel heeft dat alles uit zijn duim gezogen. Hij wilde alleen dat Jan Brets zijn intrek nam in Het Wapen van Groenland. Het was een valstrik.' 'Een valstrik?'
Vledder knikte nadrukkelijk.
'Onder het voorwendsel dat hij een mooie klapper wist, lokte Brassel de inbreker Brets naar Amsterdam, naar Het Wapen van Groenland. En Brets trapte erin. Geloof me, zo is het gegaan. Pierre Brassel heeft Jan Brets bewust in de val gelokt.' De Cock kauwde op zijn onderlip.
'Blijft natuurlijk nog altijd de vraag: Wie doodde Jan Brets en waarom?'
Het gezicht van Vledder betrok. 'Je hebt gelijk,' zei hij somber, 'het brengt ons feitelijk niet veel verder.' De Cock legde vertrouwelijk een hand op de stevige schouder van zijn leerling.
'Toch lijkt het mij een vruchtbare gedachte,' zei hij bemoedigend. 'Ik geloof dat Jan Brets inderdaad in de val is gelokt. Het heeft er alle schijn van.'
Ineens kreeg zijn gezicht een korzelige uitdrukking. Hij schudde zijn hoofd, liep bij Vledder vandaan en begon met grote passen door de recherchekamer te stappen. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich nu eenmaal gemakkelijker ordenen. Een lawine van vragen kwam op hem af. Na een poosje ging hij achter zijn bureau zitten en pakte uit de lade een blanco vel papier. Links bovenaan schreef hij valstrik, in forse schoolse letters. Zijn pen aarzelde even. Toen plaatste hij achter het woord een vraagteken. Het was een gewoonte van De Cock. Wanneer een bepaalde vraag hem sterk bezighield, schreef hij die op. Het was voor hem alsof hij op die wijze de vraag transponeerde in iets tastbaars; een concrete uitdaging aan zijn verbeelding. Hij keek naar het kale woord en tikte met zijn middelvinger op het papier. 'Hoe wist Brassel,' riep hij geprikkeld, 'een gedegen en alom geacht Amsterdams accountant, van het bestaan van een man als Jan Brets, een man met een strafblad van hier tot gunder.' Hij keek naar Vledder op.
Читать дальше