Louisa Alcott - Bloemensprookjes van Tante Jo
Здесь есть возможность читать онлайн «Louisa Alcott - Bloemensprookjes van Tante Jo» — ознакомительный отрывок электронной книги совершенно бесплатно, а после прочтения отрывка купить полную версию. В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. Жанр: foreign_antique, foreign_prose, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.
- Название:Bloemensprookjes van Tante Jo
- Автор:
- Жанр:
- Год:неизвестен
- ISBN:нет данных
- Рейтинг книги:5 / 5. Голосов: 1
-
Избранное:Добавить в избранное
- Отзывы:
-
Ваша оценка:
- 100
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
Bloemensprookjes van Tante Jo: краткое содержание, описание и аннотация
Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «Bloemensprookjes van Tante Jo»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.
Bloemensprookjes van Tante Jo — читать онлайн ознакомительный отрывок
Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «Bloemensprookjes van Tante Jo», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.
Интервал:
Закладка:
Weldra bescheen de volle maan den Wonderboom, en een voor een kwamen de nieuwe zeekindertjes te voorschijn springen, en zagen er uit als kleine stekelbaarsjes, behalve alleen dat zij gezichtjes en armpjes hadden in plaats van vinnen. Het waren levendige schepseltjes, die terstond als een school kleine vischjes wegzwommen, terwijl de oudere meerminnen hen welkom heetten, en hun lieve naampjes gaven, toen de kleine figuurtjes hun tusschen de vingers wegschoten, als zij hun best deden hen te grijpen.
Tot den dageraad bleven zij in den maneschijn hard groeien, leerden hoe ze hun staartjes moesten gebruiken en met zachte stemmetjes konden praten; maar toen het helder dag werd, zonken zij allen naar den bodem van de zee, en gingen zij slapen in de schelpenbedjes, die voor hen klaargemaakt waren.
Dat was de eenige verzorging, die zij noodig hadden, en daarna deed niemand meer iets voor hen, en deden zij slechts wat zij bliefden, en lieten toe dat de anderen met hen speelden als met poppen.
Nelly had er verscheidene lievelingetjes onder, en trachtte zich ook door hen bemind te maken; maar de vreemdsoortige schepseltjes bekreunden zich niets om haar, lachten haar uit in haar gezicht, als zij hen toesprak, sprongen weg als zij ze kussen wou, en gingen op hun hoofd staan, of schudden van neen met hun piepkleine staartjes, als Nelly hen vermaande zoet te zijn.
Zij bemoeide zich dus niet meer met hen, en vermaakte zich zoo goed zij kon met andere dingen; maar zij begon genoeg te krijgen van dit vreemde luie leven, en begon terug te verlangen naar eenige der oude geliefkoosde spelletjes, en menschen, en plaatsen.
Iedereen was wel goed voor haar, maar niemand scheen van haar te houden, of zich om haar te bekommeren of zij lief en zoet was, of te trachten haar te verbeteren, wanneer zij zelfzuchtig of driftig was. Zij had altijd honger althans behoefte aan iets, en was telkens droevig, hoewel ze niet recht wist waarover.
Zij droomde van hare moeder, en tastte soms bij het wakker worden naar haar kleine broertje, die ’s morgens bij haar in bed placht te kruipen en haar oogjes open te kussen. Maar nu had ze niets bij zich dan zoo’n waterkindje, dat als een aal wegschoot, en haar weêr overliet aan haar eigen droevige gedachten over t’huis, en of ze haar daar misten.
„Ik kan nu niet terugkeeren, en moet dus maar trachten hen te vergeten,” zeide zij, en deed haar best dat te doen, maar dat viel haar moeielijk en zij wenschte nu bijna, dat zij een wezenlijke meermin mocht zijn, zonder hart en zonder gevoel.
„Laat mij nu eens wat nieuws zien; al deze spelletjes en gezichten en bezigheden vervelen mij schrikkelijk,” zeide zij eens op een dag, toen zij met hare twee speelnootjes zilveren en rose schelpjes zat aaneen te rijgen voor halskettingen.
„Wij vervelen ons nooit,” zeide Goudvin.
„Gij hebt geen verstand, en denkt niet veel en geeft er niet om, de dingen te leeren kennen. Dat doe ik wel, en ik heb behoefte om wat te leeren, of zooveel ik kan iemand gelukkig te maken,” zeide Nelly heel ernstig, terwijl zij zat rond te kijken in de zonderlinge wereld, waarin zij nu leefde, en gewaar werd hoe ’n doffe, koude, stille plaats het eigenlijk was, met de oude meermannen, in hunne hoekjes versteenende, de luie meerminnen wiegelend in hunne schelpen, of bezig hun lange haren te kammen, en de jongere als zoovele stomme vischjes in den zonneschijn dartelend.
„Wij kunnen nu nog niet naar de Zuidzee gaan, en wij hebben niets meer om u te laten kijken, tenzij er eens een groote storm mocht opsteken,” zeide Zilverstaart.
„Misschien zou zij graag eens een wrak zien; er is pas hier dichtbij een schip verongelukt,” stelde Goudvin voor. „Een groot schip is over een klein heengevaren, en dat is terstond gezonken. Van morgen heeft een Zeekuiken er mij alles van verteld, en toen bedacht ik, dat wij dit wel eens konden gaan zien, vóor het geheel bedorven is. Dingen, door menschen gemaakt, duren nooit heel lang in onze zee.”
„Ja, laat ons gaan, ik verlang vurig weêr eens iets te zien en te betasten, door mijn volk gemaakt. Uw wereld is verwonderlijk; maar ik begin in te zien, dat mijn eigen wereld toch de beste is, althans voor mij,” zeide Nelly, terwijl zij hun parels verlieten en wegzwommen naar het wrak, dat beneden op de rotsen lag en hard bezig was in stukken geslagen te worden.
„Waar zijn de menschen?” vroeg zij, toen zij op het punt waren, door de gebroken raampjes en deuren naar binnen te zwemmen. Zij was heel bang, dat zij een drenkeling zou te zien krijgen, hetgeen haar veel verdriet zou doen, al zou het de meerminnen waarschijnlijk onverschillig laten.
„Het Zeekuiken zeide, dat al de menschen gered waren. Het was een vruchtenschip, en er waren slechts weinig passagiers op. Een dame en een kindje en eenige mannen werden in de booten aan wal gebracht; maar zij waren genoodzaakt, al hun goed achter te laten.”
„Daar ben ik blij om!” riep Nelly, terwijl haar warm hartje zich verheugde over de redding van die moeder met haar kind.
Het schip was geladen geweest met sinaasappelen en stukgeslagen kisten daarvan bedekten het zand, zoodat de appelen er uit dreven.
De meeste waren bedorven; maar er waren nog goede bij, en Nelly zeide, dat de meerminnen eens proeven moesten, of sinasappelen niet beter smaakten, dan die zout-zure zeeappels. Zij vonden ze niet lekker, maar speelden vangballetje met de gouden kogeltjes, totdat Nelly voorstelde, dat zij er eenige op het strand zouden gooien voor de visscherskinderen. Dat vonden zij goed; en weldra was het strand bedekt met sinasappelen, en liepen de kinderen om het hardst, al schreeuwend van de pret, om dien heerlijken oogst in te zamelen.
„Ik wou dat ik wat moois had om hun te geven, maar ik zie niets, dan de natte zakken kleêren van de matrozen, en daar hebben zij niets aan,” zeide Nelly, die veel schik had in dit werk; want zij had heimwee naar huis, en verlangde sterk menschelijke stemmen te hooren en gezichten gelijk aan haar eigen te zien. Zij had behoefte voor iemand iets te doen, en zich een weinig bemind te maken.
Zij zocht dus het heele schip door en vond eindelijk in een hut, wat mooier dan de anderen, het speelgoed en de kleêren van het kindje en zijne moeder.
Dat verheugde haar zeer, en wetende hoezeer kinderen gesteld zijn op hun eigen zaakjes, en schreien wanneer ze die verliezen, verzamelde zij al wat nog niet geheel bedorven was en verzocht aan Goudvin en Zilverstaart, haar te helpen om die naar het strand te sleepen, waar vele menschen bijeengekomen waren, om te bergen wat er nog van het verongelukte schip aan wal spoelde.
Allen waren blij, toen deze kleine schatten op het strand kwamen spoelen, en in triomf werden zij naar het huis gebracht, waar de dame met haar kindje een onderkomen had gevonden.
Dit verheugde Nelly zeer en zelfs de luie onverschillige meerminnen vonden dit een plezierig spelletje; zij zetten dat werk dus nog wat voort, om dingen uit zee aan wal te brengen, zelfs de zware zakken kleêren van de arme matrozen, en natte boeken en doozen, dingen die zij anders voor goed kwijtgeraakt waren. Niemand kon Goudvin en Zilverstaart zien, maar soms, als Nelly nog wat langer tusschen het schuim en de golven bleef dralen, om te luisteren en te kijken, riep er wel eens een kind:
„O! ik heb daar aan den anderen kant een gezicht gezien, een lief klein gezichtje, maar heel droevig, en een hand heeft mij toegewuifd! Zou dat nu een meermin kunnen zijn?”
Maar dan zeide een van de andere menschen:
„Onzin, kind, er bestaan geen meerminnen. Gij ziet alleen de weêrkaatsing van uw eigen gezicht in het water. Kom maar gauw meê, anders krijgt de vloed u nog te pakken.”
Indien Nelly niet nog ten deele menschelijk geweest ware, had dit niet kunnen geschieden; en al wilde niemand het gelooven, dat daar een kind was, toch vertroostte haar de gedachte, dat ze nog niet geheel en al visch was, en bleef zij gaarne langer vertoeven, waar zij kinderen kon zien spelen, lang nadat Goudvin en Zilverstaart er genoeg van gekregen hadden en teruggekeerd waren naar hun eigen genoegens.
Читать дальшеИнтервал:
Закладка:
Похожие книги на «Bloemensprookjes van Tante Jo»
Представляем Вашему вниманию похожие книги на «Bloemensprookjes van Tante Jo» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.
Обсуждение, отзывы о книге «Bloemensprookjes van Tante Jo» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.