Louisa Alcott - Bloemensprookjes van Tante Jo

Здесь есть возможность читать онлайн «Louisa Alcott - Bloemensprookjes van Tante Jo» — ознакомительный отрывок электронной книги совершенно бесплатно, а после прочтения отрывка купить полную версию. В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. Жанр: foreign_antique, foreign_prose, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.

Bloemensprookjes van Tante Jo: краткое содержание, описание и аннотация

Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «Bloemensprookjes van Tante Jo»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.

Bloemensprookjes van Tante Jo — читать онлайн ознакомительный отрывок

Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «Bloemensprookjes van Tante Jo», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.

Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

Nelly en Goudvin volgden naar een eenzaam plekje; waar een groote plant uit het zand omhoog rees, tot de takken boven in de lucht reikten, en zich uitspreidden als zwevend wier, met kleine kluitjes er aan, zooals we wel eens aan het strand onder onze voeten vinden.

„Slechts weinige dezer knopjes zullen opengaan; want, gij weet, er zijn altijd maar weinig meerminnen in de zee. De boom heeft heel lang werk, eer hij het licht bereikt, en kan niet bloeien tenzij te middernacht de volle maan hem beschijne; dan gaan deze knopjes open, en zwemmen de meerkindertjes weg, om op te groeien gelijk wij zijn,” zeide Zilverstaart.

„Hebben zij geen kindermeiden, om hen te verzorgen, en geen moeders om hen te liefkoozen?” vroeg kleine Nelly en dacht aan het lieve, kleine „broêrmannetje” thuis, met wien ze zoo graag speelde.

„Zij zorgen voor zichzelven, en als er op één plaats te velen zijn zendt de oude Meermin er eenigen weg, naar een anderen oceaan; zoo houden wij het rustig en blijft er ruimte voor ons allen,” zeide Goudvin tevreden.

„En als gij dood gaat, wat gebeurt er dan?” vroeg Nelly wier belangstelling in deze vreemde schepseltjes groot was.

„O, wij worden hoe langer hoe ouder en grijzer, en zitten stil in een hoekje; totdat wij versteenen en zoo helpen deze rotsen te maken. De oude Meereend ginds heeft mij verteld, dat de menschen soms in den steen sporen vinden van onze handen, of hoofden, of staarten, en dan heel nieuwsgierig zijn te weten, van wat voor visch of ander dier dat de afdrukken zijn; dat is een van onze pretjes”; en beide meerminnetjes lachten, alsof zij het heerlijk vonden, lieden zooveel wijzer dan zij voor den mal te houden.

„Wel, ik vind het een veel prettiger denkbeeld, begraven te worden onder gras en bloemen, als onze zielen naar den Hemel gegaan zijn,” zeide Nelly, die zich begon te verheugen, dat zij niet een wezenlijke meermin was.

„Hemel, wat is dat?” vroeg Zilverstaart, heel onnoozel kijkende.

„Gij zoudt het toch niet begrijpen, als ik beproefde het u te verklaren. Ik kan alleen zeggen, dat het een liefelijke plaats is, waarheen wij gaan als we sterven, en de Engelen, die daar zijn, verbazen zich volstrekt niet over ons, maar hebben ons lief en zijn blijde ons te zien komen,” zeide Nelly, heel ernstig.

Beide meerminnetjes staarden haar aan met hun groene oogen, alsof zij hun best deden het te begrijpen; maar zij gaven het op, klepperden met hun glinsterende staartjes en schoten weg, haar toeroepende:

„Kom meê, wat met de krabben spelen; dat is iets heel aardigs.”

Nelly was eigenlijk bang voor krabben; die knepen haar soms in haar teentjes, als zij er in zee een ontmoette; maar thans voelde zij zich moediger, daar zij nu geen voeten had, en weldra had zij er ook schik in, hen na te zitten op de rotsen, en lachte zij op het zien, hoe zij zijdelings in hun holletjes scharrelden. De groene Zeekreeften vermaakten haar ook zeer, door de wijze, waarop zij zich vooruit werkten, steeds gereed met hun groote klauwen zich vast te grijpen en houden, aan alles wat hen helpen kon. Het was grappig te zien, hoe zij hun vooruitstekende oogen met hun voelhorens uitveegden, en om hen te zien rondrollen op het zand.

De heremiet-krabben in hun schelpen waren koddig, ook de groote slakken, die hun voelhorens uitstaken; de zeespinnen waren heel leelijk, en zij rilde van angst, toen de afschuwelijke Octopus voorbijkwam, met zijn acht lange pooten als slangen zwaaiende, en happende met zijn krommen bek.

„Laat mij als ’t u blieft nu eens wat moois zien,” smeekte zij; „ik houd niets van al deze leelijke dieren. Zijn hier geen bloemen, of vogels, of lieve dieren om meê te spelen?”

„O, jawel, hier zijn onze zeeanemonen, geel, rose, en wit, die bloeien op haar bedjes, en die lieve planten van allerlei kleur, die gij zeegras of wier noemt.

„Dan zijn er nog ver weg koraalboomen, die wij u ook mettertijd eens zullen vertoonen, en de sponzen op de rotsen, en nog vele andere wetenswaardige zaken,” antwoordde Goudvin, en geleidde Nelly omhoog en omlaag, teneinde haar eenige bloemen te zien. Toen zeide Zilverstaart:

„Zij zal ook wel pret hebben in den Nautilus, die net een scheepje lijkt en in de vliegende visschen, of in een ritje op een dolfijn, of een walvisch. Kom, wij willen haar laten kijken, dat wij even goed als zij vogels en dieren hebben.”

Weêr zwommen zij verder naar boven; en toen Nelly de lieve roode en blauwe schepseltjes zag, die als tooverbootjes over de golven zweefden, klapte zij in hare handen en riep:

„Neen, zoo iets moois en fijns hebben wij op het land niet. Hoe prachtig! Is er geen vrees, dat de wind hen vernielt, of de stormen hen doen schipbreuk lijden?”

„Wacht maar en kijk!” antwoordden de meerminnen, die blij waren, over hare opgetogenheid; en toen er een ferme windvlaag kwam, krulden al de zijden zeiltjes in elkander, verdwenen de liefelijke kleuren en zonken de tooverbootjes, genaamd Nautilus, veilig naar den bodem van de zee.

„Zoo doen onze zeelieden niet,” zeide Nelly; „en als onze schepen zinken, zijn ze voor goed weg.”

Op dat oogenblik vlogen er een paar visschen boven hunne hoofden, en plasten weêr in het water, toen de zeemeeuwen hen trachtten te snappen.

„Dat zijn nu onze vogels en hier zijn onze paarden. De menschen noemen hen zeevarkens of bruinvisschen, maar wij noemen ze dolfijnen en doen menig prettig ritje op hunne ruggen,” zeide Goudvin, toen een groote verzameling van die dieren met kromme sprongen voorbij kwam huppelen.

De meerminnen sprongen er op en vlogen als ’t ware door het water, met groote sprongen nu en dan, al naarmate hun zeepaarden doken of achteruit stoven, klappende met hunne staarten en wuivende met hun vinnen, alsof zij plezier in hun leven hadden.

Nelly had ook schik en wilde nog langer rijden; maar er verscheen een walvisch en toen klommen haar kameraadjes op zijn rug, om het nieuws uit de Noordelijke IJszee te hooren.

Die walvisch was als een drijvend eiland en zij zaten onder de fontein van het door hem uitgespoten water, terwijl hij zich rustig koesterde in den zonneschijn, na zijn koude reis.

„Nu, hebben wij geen goed leventje?” vroeg Zilverstaart, terwijl ze zich liet afglijden van den glibberigen rug van het monster, en dan weêr op den walvisch klom, als het ware glijbaantje spelende.

„Heerlijk! Ik vind het heel genoegelijk een meermin te zijn en geen lessen te hebben, geen zoompje te naaien, geen kindermeid om mij te beknorren en geen mama om mij te verbieden te zwemmen zooveel ik verkies,” zeide stoute Nelly; maar toen zij onder het spreken keek naar het land, dat nu ver weg was, voelde zij een weinig pijn in haar hartje, om haar eraan te herinneren, dat zij niet een wezenlijke meermin was, en dat zij wel een geweten had, al wilde zij er niet naar luisteren.

Zij speelden den geheelen namiddag, gebruikten oesters als avondeten en gingen vroeg naar bed om vóór middernacht een goed slaapje genoten te hebben, omdat het volle maan was, en zij hoopten dat de Wonderboom vóór den morgen bloeien zou.

Nelly vond de rust nu prettig, en het zachte suizen van de zee zong haar in slaap, waarbij zij droomde, dat ze in een Nautilus-bootje zeilde, totdat een vreeselijke zeekat haar achterna kwam, en zij met een schrik wakker werd, waarbij zij zich verbaasde op een bed van nat zeegras in een schelp te liggen.

„Ga nu meê, het is tijd en de avond is prachtig,” riepen de meerminnen, en met nog meer nieuwe kameraadjes gingen zij haastig kijken, hoe de knopjes zich openden, wanneer de maan ze kuste.

Als zilver glinsterde de zee, het was alsof de sterren daarop evenals in de lucht zweefden, en de wind woei van het strand den zoeten geur van hooivelden en tuinen naar hen toe.

Alle zeewezens zongen, terwijl zij op de kalme golven heen en weêr wiegden, en Nelly had een gevoel, alsof ze nog nooit in haar leven zoo iets heerlijks had gedroomd.

Читать дальше
Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

Похожие книги на «Bloemensprookjes van Tante Jo»

Представляем Вашему вниманию похожие книги на «Bloemensprookjes van Tante Jo» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.


Отзывы о книге «Bloemensprookjes van Tante Jo»

Обсуждение, отзывы о книге «Bloemensprookjes van Tante Jo» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.

x