Bill was geboeid. Dat zou hij nooit hebben geraden. “Waarom denkt u dat?” vroeg hij.
De vrouw glimlachte een vreemde, afstandelijke glimlach en antwoordde op vriendelijke toon: “Omdat mensen sterven, Bill Jeffreys.”
Nu was Bill echt geschrokken. “Pardon?” zei hij.
“Naarmate we ouder worden, verliezen we mensen. Onze vrienden en geliefden sterven. We rouwen. Poppen laten de tijd voor ons stilstaan. Ze zorgen ervoor dat we ons verdriet vergeten. Ze troosten en steunen ons. Kijk maar om je heen. Sommige poppen zijn ruim een eeuw oud en sommige zijn bijna nieuw. Bij sommige kun je het verschil niet eens zien. Ze zijn tijdloos.”
Bill keek om zich heen. Hij kreeg een griezelig gevoel door al die eeuwenoude ogen die naar hem staarden, en hij vroeg zich af hoeveel mensen deze poppen overleefd hadden. Hij dacht aan wat ze gezien hadden: de liefde, de woede, de haat, het verdriet, het geweld. En toch bleven ze met dezelfde lege uitdrukking terug staren.
Hij begreep het niet. Mensen hóren ouder te worden, dacht hij. Ze moesten oud en gerimpeld en grijs worden, zoals hij, met alle duisternis en afschuw in de wereld. Met alles wat hij gezien had, zou het een zonde zijn, dacht hij, als hij er nog steeds hetzelfde uit had gezien. De plaatsen delict hadden een diepe indruk op hem gemaakt en ervoor gezorgd dat hij niet meer jong wilde blijven.
“Ze zijn ook... niet levend,” zei Bill ten slotte.
Haar glimlach werd bitterzoet, bijna medelijdend. “Is dat echt zo, Bill? De meeste van mijn klanten denken daar anders over. Ik weet niet eens of ík er ook zo over denk.”
Er viel een merkwaardige stilte. De vrouw verbrak die met een grinnik. Ze gaf Bill een kleurrijk kleine folder met allemaal plaatjes van poppen. “Toevallig ga ik binnenkort naar een bijeenkomst in D.C. Misschien wilt u er ook wel naartoe. Misschien geeft het u ideeën voor waar u dan ook naar op zoek bent.”
Bill bedankte haar en liep de winkel uit, dankbaar voor de tip over de bijeenkomst. Hij hoopte dat Riley met hem mee wilde gaan. Bill herinnerde zich dat ze deze middag senator Newbrough en zijn vrouw ging ondervragen. Dat was een belangrijke afspraak; niet alleen omdat de senator misschien wel goede informatie kon hebben, maar ook vanwege diplomatieke redenen. Newbrough regelde heel veel voor het Bureau. Riley was precies de juiste agent die hem moest overtuigen van het feit dat ze alles deden wat ze konden.
Maar zal ze echt komen opdagen? vroeg Bill zich af. Het was heel raar dat hij daar niet zeker van kon zijn. Tot zes maanden geleden was Riley het enige betrouwbare in zijn leven geweest. Hij had haar altijd voor de volle honderd procent vertrouwd. Maar haar zichtbare pijn baarde hem zorgen.
Bovendien miste hij haar. Hoe intimiderend haar razendsnelle brein soms ook kon zijn, hij had haar nodig op een zaak als deze. Gedurende de laatste zes weken was het ook tot hem doorgedrongen dat hij haar vriendschap nodig had.
Of was het diep vanbinnen toch meer dan dat?
Riley reed over de tweebaansweg en nam een slokje van haar energiedrankje. Het was een zonnige, warme ochtend. De ramen van de auto waren open en de warme geur van vers hooi vulde de lucht. In de omringende weilanden stond vee en aan beide zijden van de vallei waren bergen. Ze vond het hier prettig. Maar ze herinnerde zichzelf eraan dat ze hier niet was voor een vakantie. Ze had werk te doen.
Riley sloeg af naar een veel bereden onverharde weg en na een minuut of twee kwam ze bij een splitsing. Ze draaide het nationaal park in, reed een kort stukje en zette haar auto op de schuine berm langs de weg stil. Ze stapte uit en wandelde over een open stuk naar een grote, stevige eik die in de noordoostelijke hoek stond.
Dit was de plek. Hier was het lichaam van Eileen Rogers gevonden, nogal onhandig tegen de boom aangezet. Zij en Bill waren hier samen zes maanden geleden geweest en Riley zag alles weer voor zich. Het grootste verschil was het weer. Het was toen half december geweest en bitterkoud. De grond was bedekt geweest door een dunne laag sneeuw.
Ga terug, zei ze tegen zichzelf. Ga terug en voel het.
Ze ademde diep in en uit, totdat ze een ijzige kou door haar longen voelde gaan. Ze kon bijna de dikke wolken die ze bij iedere ademhaling uitblies zien.
Het naakte lichaam was volledig bevroren geweest. Het was niet makkelijk om te zien welke van de vele wonden op het lichaam door een mes waren toegebracht, en welke barsten en kloven door de ijzige kou.
Riley riep het beeld in zich op, met ieder detail. De pruik. De geverfde glimlach. De open genaaide ogen. De neproos die in de sneeuw tussen de gespreide benen van het lijk had gelegen.
Het beeld in haar hoofd was nu levendig genoeg. Nu moest ze doen wat ze de vorige dag ook gedaan had: in de huid van de moordenaar kruipen.
Ze sloot haar ogen weer, ontspannen, en sprong in het diepe. Ze verwelkomde het lichte, duizelingwekkende gevoel in haar hoofd terwijl ze het brein van de moordenaar binnenglipte. Ze was al snel bij hem, binnen in hem. Ze zag precies wat hij zag, voelde wat hij voelde.
Hij reed hier ’s nachts, allesbehalve zelfverzekerd. Hij keek nerveus voor zich uit en maakte zich zorgen over het ijs onder zijn wielen. Stel dat hij nu de controle verloor en in een greppel terechtkwam? Hij had een lichaam bij zich. Hij zou zeker gepakt worden. Hij moest voorzichtig rijden. Hij had gehoopt dat zijn tweede moord makkelijker zou zijn dan de eerste, maar hij was nog steeds een nerveus wrak.
Hij liet de auto precies hier stoppen. Hij sleepte het lichaam van de vrouw – reeds naakt, dacht Riley – uit de auto. Maar het was al stijf. Daar had hij niet op gerekend. Het frustreerde hem, liet zijn zelfvertrouwen wankelen. Om het nog erger te maken kon hij niet goed zien wat hij aan het doen was, zelfs niet in de lichten van de koplampen die hij op de boom had laten schijnen. De nacht was te donker. Hij maakte een aantekening in zijn hoofd om het de volgende keer bij daglicht te doen, als dat kon.
Hij sleepte het lichaam naar de boom en probeerde het neer te zetten op de manier zoals hij zich had voorgesteld. Het ging niet zo goed. Het hoofd van de vrouw was naar links gebogen en onbeweeglijk door de lijkstijfheid. Hij trok en draaide eraan. Zelfs nadat de nek was gebroken, kon hij het nog steeds niet naar voren laten kijken.
En hoe moest hij de benen nu goed neerleggen? Een van de benen was hopeloos gebogen. Hij had geen andere keus dan een krik uit de kofferbak te pakken en het dijbot en de knieschijf te breken. Toen verdraaide hij het been zo goed als hij kon, maar niet tot zijn tevredenheid.
Ten slotte plaatste hij plichtsgetrouw het lint om haar nek, de pruik op haar hoofd en de roos in de sneeuw. Toen stapte hij in zijn auto en reed weg. Hij was teleurgesteld en ontmoedigd. Hij was ook bang. Had hij in al zijn onhandigheid fatale sporen achtergelaten? Hij ging iedere handeling obsessief in zijn hoofd na, maar hij wist het niet zeker. Hij wist wat hij de volgende keer beter moest doen. Hij beloofde zichzelf om het beter te doen.
Riley opende haar ogen. Ze liet de aanwezigheid van de moordenaar vervagen. Ze was tevreden met zichzelf. Ze was niet gaan trillen en had zich niet laten overweldigen. En ze had wat waardevolle inzichten verkregen. Ze had een gevoel van hoe de moordenaar zijn vaardigheid leerde.
Ze wenste alleen dat ze iets wist – wat dan ook – over zijn eerste moord. Ze wist nu zeker dat hij één keer eerder gemoord had. Dit was het werk van een leerling, maar niet van een beginner.
Net toen Riley zich wilde omdraaien en naar haar auto terug wilde lopen, zag ze iets in de boom. Er stak een klein stukje geel uit, waar de stam zich in tweeën splitste, net boven haar hoofd. Ze liep naar de andere kant van de boom en keek omhoog.
“Hij is hier teruggekomen!” Riley ademde scherp in. De rillingen liepen over haar rug en ze tuurde nerveus om zich heen. Maar er was nu niemand in de buurt.
Читать дальше