Kendrick voelde zich ook schuldig om het feit dat deze verschrikkelijke situatie veel te veel was voor een zestienjarig meisje. Ze zou deze last niet alleen moeten hoeven dragen. Een dergelijke beslissing zou hem ook zwaar gevallen zijn—zelfs zijn vader. Gwendolyn deed wat ze kon in deze omstandigheden, en waarschijnlijk deed ze het beter dan één van hen gedaan zou hebben. Kendrick had geen idee gehad wat hij met Andronicus aan moest. Dat wist geen van hen.
Kendrick dacht aan Andronicus, en zijn gezicht liep rood aan van woede. Hij was een leider zonder moralen, zonder principes, zonder humaniteit. Het was duidelijk dat als ze zich nu zouden overgeven, ze allemaal hetzelfde lot zouden treffen: Andronicus zou hen allemaal doden of tot slaaf maken.
Maar was iets veranderd. Kendrick zag het in de ogen van de mannen, en hij voelde het zelf ook. De Silesianen wilden niet langer alleen maar overleven. Ze wilden wraak.
“SILESIANEN!” bulderde een stem.
De mensen zwegen en keken omhoog. In de boven gelegen stad, aan de rand van het Ravijn, stond Andronicus, omgeven door zijn mannen.
“Ik geef jullie een keus!” bulderde hij. “Geef Gwendolyn over, en ik zal jullie laten leven! Zo niet, dan zal ik het vuur laten regenen, een vuur zo intens dat geen van jullie het zal overleven.”
Hij glimlachte.
“Het is een zeer genereus aanbod. Denk er niet te lang over.”
Met die woorden draaide Andronicus zich om en liep hij weg.
De Silesianen keken elkaar aan.
Srog deed een stap naar voren.
“Mede Silesianen!” brulde hij naar de enorme groep krijgers. Hij keek ernstiger dan Kendrick hem ooit had gezien. “Andronicus heeft onze meest geliefde leider aangevallen. De dochter van onze geliefde koning MacGil. En dat was een aanval op ons allemaal. Hij heeft getracht onze eer te bevlekken—maar hij heeft slechts zijn eigen eer teniet gedaan!”
“AYE!” schreeuwde de menigte. De mannen grepen naar hun zwaarden, vuur in hun ogen.
“Kendrick,” zei Srog, die zich tot hem wendde. “Wat stelt u voor?”
Kendrick keek in de ogen van de mannen voor hem.
“WE VALLEN AAN!” schreeuwde Kendrick. Het vuur brandde in zijn aderen.
De menigte schreeuwde goedkeurend terug en leek onbevreesd. Al deze mensen, zag hij, waren bereid om te vechten tot de dood.
“WE STERVEN ALS MANNEN, NIET ALS HONDEN!” schreeuwde Kendrick.
“AYE!” schreeuwden de mensen.
“WE ZULLEN VECHTEN VOOR GWENDOLYN! VOOR ONZE MOEDERS, ONZE ZUSTERS, ONZE VROUWEN!”
“AYE!”
“VOOR GWENDOLYN!” schreeuwde Kendrick.
“VOOR GWENDOLYN!” schreeuwde de menigte.
Met een laatste schreeuw volgden de mensen Kendrick en Srog het smalle platform op, dat hen naar de boven gelegen stad zou leiden. Het was tijd om Andronicus te laten zien waar de Zilveren van gemaakt waren.
Thor stond met Reece, Elden, Conven, Indra en Krohn aan de monding van de rivier, neerkijkend op Convals lichaam. De stemming was somber. Thor had het gevoel alsof er een enorm gewicht op zijn borstkas rustte, zo zwaar dat het hem tegen de grond drukte. Hij staarde naar zijn broeder. Conval. Dood. Het leek onmogelijk. Ze waren al zolang hij zich kon herinneren met zijn zessen geweest. Hij had nooit gedacht dat ze op een dag nog maar met zijn vijven zouden zijn. Zijn sterfelijkheid werd ineens voelbaar.
Thor dacht aan alle keren dat Conval er voor hem was geweest, bij elke stap van zijn reis, al vanaf de dag dat Thor bij de Krijgsmacht was gekomen. Hij was als een broer voor hem geweest. Conval had het altijd voor Thor opgenomen, had altijd een goed woordje voor hem gedaan; en in tegenstelling tot een aantal anderen, had hij Thor al vanaf het begin als een vriend beschouwd. Nu hij hem daar zo zag liggen—als gevolg van Thors fouten—voelde Thor zich ziek. Als hij die drie broers niet had vertrouwd, zou Conval misschien nog leven.
Thor kon niet aan Conval denken zonder ook aan Conven te denken. Het waren identieke tweelingen, onafscheidelijk, die altijd elkaars zinnen afmaakten. Hij kon zich niet voorstellen hoeveel pijn Conven nu moest voelen. Conven leek zichzelf niet meer; de gelukkige, zorgeloze Conven die hij ooit kende was er niet meer.
Ze stonden zwijgend aan de rand van het slagveld, de levenloze lichamen van de soldaten van het Rijk om hen heen. Geen van hen wilde verder gaan tot ze hem een begrafenis hadden gegeven. Ze hadden wat vachten gevonden bij een aantal officieren van het Rijk, en hadden Convals lichaam erin gewikkeld. Ze hadden hem op de boot gelegd, met zijn gezicht naar de hemel. Een begrafenis van een krijger. Conval leek bevroren, zijn lichaam al helemaal stijf en blauw, alsof hij nooit had geleefd.
Ze stonden er al een hele tijd, allemaal verzonken in hun eigen gedachten. Geen van hen wilde zijn lichaam zien gaan. Indra bewoog met haar hand over Convals hoofd en zong met gesloten ogen iets in een taal die Thor niet begreep. Hij zag hoeveel ze om hem gaf, en het geluid van haar stem voelde geruststellend. Geen van de jongens wist iets te zeggen, en ze lieten Indra zwijgend de dienst leiden.
Eindelijk deed Indra een stap naar achteren. Conven kwam naar voren. De tranen liepen over zijn wangen terwijl hij naast zijn broer neerknielde. Hij legde een hand op de zijne en boog zijn hoofd. Toen stapte Conven uit de boot, en gaf hem een duw. De boot gleed de rustige wateren van de rivier op, en toen alsof het tij het begreep, kwam de stroming ineens opzetten. De boot werd zachtjes, langzaam weggevoerd, verder en verder bij de groep vandaan. Krohn jankte zachtjes. Als uit het niets kwam de mist opzetten, en de boot verdween.
Thor voelde zich alsof zijn eigen lichaam ook door de onderwereld was verzwolgen.
Langzaam draaiden de jongens zich om. Ze keken uit over het slagveld, en het gebied dat erachter lag. Achter hen lag de onderwereld waar ze vandaan kwamen; voor hen, aan de ene kant een uitgestrekt grasgebied, en aan de andere kant een lege woestenij. Ze stonden op een kruising.
Thor wendde zich tot Indra.
“Moeten we die woestijn door om Nooitzink te bereiken?” vroeg Thor.
Ze knikte.
“Er is geen andere weg?” vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd.
“Er zijn andere wegen, maar die zijn niet zo direct. Je zou weken tijd verliezen. Als je de dieven wil inhalen, is dat de enige weg.”
De anderen staarden zwijgend naar het woestijnlandschap, dat door de hitte van de zonnen leek te golven.
“Het ziet er niet vergevingsgezind uit,” zei Reece, die naast Thor kwam staan.
“Ik weet van niemand die er ooit doorheen is gegaan en het heeft overleefd,” zei Indra. “Het is een uitgestrekte woestijn, vol met vijandige wezens.”
“We hebben niet genoeg provisie,” zei O’Connor. “We zouden het niet halen.”
“Maar het is de weg naar het Zwaard,” zei Thor.
“Aangenomen dat het Zwaard nog steeds bestaat,” zei Elden.
“Als de dieven Nooitzink bereiken,” zei Indra, “dan is jullie kostbare Zwaard voorgoed verloren. Jullie zouden je leven riskeren voor een droom. Het beste dat je nu kunt doen is omkeren en teruggaan naar de Ring.”
“We gaan niet terug,” zei Thor vastberaden.
“Zeker niet nu,” voegde Conven toe. Zijn ogen glimmen met vuur en verdriet.
“We zullen dat Zwaard vinden, al kost het ons het leven,” zei Reece.
Indra schudde haar hoofd en zuchtte.
“Ik had geen ander antwoord verwacht van jullie,” zei ze. “Roekeloos tot het einde.”
*
Thor liep zij aan zij met de anderen door de woestenij. Hij kneep zijn ogen samen tegen het felle zonlicht en hijgde in de meedogenloze hitte. Hij had gedacht dat hij blij zou zijn om uit de onderwereld weg te zijn, weg uit die altijd aanwezige somberheid. Hij had gedacht dat hij blij zou zijn om de zonnen weer te kunnen zien. Maar ze waren van het ene uiterste het andere ingelopen. Hier, in deze woestijn, was er niets anders dan zon: gele zon, gele lucht, en geen einde in zicht. Zijn hoofd deed pijn en hij voelde zich duizelig. Hij sleepte met zijn voeten, en het voelde alsof ze al een eeuwigheid aan het lopen waren; terwijl hij een blik op de anderen wierp, zag hij dat ook zij moeite hadden met de hitte.
Читать дальше