Hij torende boven hen uit, en er verscheen een andere klauw uit zijn maag, een lange, dunne arm; en plotseling, sneller dan ze konden reageren, greep de klauw O’Connor, en vouwde de drie klauwen om zijn middel heen. Het tilde hem hoog in de lucht, alsof hij een blaadje was.
O’Connor zwaaide met zijn zwaard maar hij was bij lange na niet snel genoeg. Het beest schudde hem door elkaar en opende plotseling zijn mond. Het ontblootte rijen met scherpe tanden, en begon O’Connor naar zijn mond te brengen.
O’Connor gilde terwijl hij een pijnlijke dood tegemoet ging.
Thor reageerde. Zonder na te denken legde hij een steen in zijn slinger, mikte en wierp hem naar het derde oog van het beest, op de punt van zijn neus.
Het was een voltreffer. Het beest gilde, een afschuwelijk geluid, luid genoeg om een boom door tweeën te splijten, en liet O’Connor vallen, die met een doffe bons op de zachte grond terecht kwam.
Het beest was woedend en richtte zich tot Thor.
Thor wist dat het nutteloos zou zijn om het tegen dit beest op te nemen. Ten minste één van zijn broeders zou gedood worden, en Krohn waarschijnlijk ook, en het zou hen alle kostbare energie kosten die ze nog hadden. Hij had het vermoeden dat ze zijn territorium waren binnen gedrongen, en dat als ze hier maar snel genoeg weg konden komen, het hen misschien zou laten gaan.
“RENNEN!” schreeuwde Thor.
Ze draaiden zich om en rennen—en het beest kwam hen achterna.
Thor hoorde het geluid van zijn nagels die zich door het dichte gebladerte boorden, door de lucht gingen en zijn hoofd maar net misten. Versnipperde blaadjes dwarrelden door de lucht. Ze renden als één, en Thor dacht dat als ze maar ver genoeg konden komen ze waarschijnlijk wel ergens een schuilplaats zouden kunnen vinden. Zo niet, dan zouden ze moeten vechten.
Maar Reece struikelde plotseling over een tak. Hij landde met zijn gezicht in het gebladerte, en Thor wist dat hij niet snel genoeg op zou kunnen staan. Thor stopte naast hen, trok zijn zwaard, en ging tussen hem en het beest staan.
“BLIJF RENNEN!” riep Thor over zijn schouder naar de anderen. Hij was klaar om Reece te verdedigen.
Het beest dook krijsend op hem af en haalde met zijn klauw uit naar Thors gezicht. Thor dook en haalde tegelijkertijd uit met zijn zwaard. Het beest liet een afschuwelijk gekrijs uit terwijl Thor één van zijn klauwen afhakte. Thor werd bedekt met een groene vloeistof, en keek vol afgrijzen op om te zien hoe de klauw net zo snel terug groeide als dat hij hem verloren had. Het was alsof Thor hem nooit verwond had.
Thor slikte. Dit beest was onmogelijk te doden. En nu had hij het boos gemaakt.
Het beest haalde met een andere arm uit en raakte Thor hard in zijn ribben. Hij vloog door de lucht en landde tussen een paar bomen. Het beest bracht een andere klauw naar beneden, en Thor wist dat hij in de problemen zat.
Elden, O’Connor en de tweeling raceten naar voren, en terwijl het beest zijn klauw op Thor af bracht, vuurde O’Connor een pijl af. De pijl boorde zich dwars door zijn mond in de achterkant van zijn keel en hij gilde. Elden nam zijn dubbele bijl en bracht hem neer in zijn rug, terwijl Conven en Conval elk een speer wierpen. Reece krabbelde weer overeind en boorde zijn zwaard in de buik van het beest. Thor sprong op, haalde uit en hakte één van de andere armen van het beest af. Krohn sprong door de lucht en boorde zijn tanden in de nek van het beest.
Het beest krijste en krijste terwijl ze meer schade aanrichtte dan Thor dacht dat mogelijk was. Tot zijn grote verbazing stond het nog steeds overeind, met klapperende vleugels. Dit beest wilde gewoon niet sterven.
Ze keken vol afgrijzen toe hoe het beest ineens alle speren, zwaarden en bijlen uit zijn lijf trok—en zijn verwondingen genazen voor hun ogen.
Dit beest was onverslaanbaar.
Het beest gooide zijn hoofd achterover en brulde, en Thors broeders keken geschokt omhoog. Ze hadden alles gegeven, en ze hadden nog geen deukje veroorzaakt.
Het beest zette zich weer schrap om hen aan te vallen met zijn vlijmscherpe tanden en klauwen, en Thor besefte dat er niets was dat ze konden doen. Ze zouden allemaal gedood worden.
“UIT DE WEG!” klonk ineens een schreeuw.
De stem kwam van achter Thor, en klonk jong. Thor draaide zich om en zag een jongen, elf jaar oud misschien, iets dragen wat leek op een kruik met water. Thor dook en de jongen gooide het water over het gezicht van het beest heen.
Het beest gooide zijn hoofd achterover en krijste. Stoom rees van zijn gezicht. Hij klauwde naar zijn wangen en ogen. Het krijste en krijste, het geluid zo hard dat Thor zijn oren moest bedekken.
Eindelijk draaide het beest zich om en het verdween in de jungle.
Ze draaiden zich om en bekeken de jongen vol bewondering en waardering. De jongen was gekleed in vodden. Hij had lang bruin haar en felgroene, intelligente ogen. Hij was bedekt met vuil en zag er, afgaande op zijn blote voeten en vieze handen, uit alsof hij hier leefde.
Thor was nog nooit zo dankbaar geweest.
“Wapens doen een Gathorbeest niets,” zei de jongen terwijl hij met zijn ogen rolde. “Gelukkig voor jullie hoorde ik het geschreeuw en was ik in de buurt. Zo niet, dan waren jullie nu dood geweest. Weten jullie dan niet dat je nooit een Gathorbeest moet confronteren?”
Thor wierp een blik op zijn vrienden, die niet wisten wat ze moesten zeggen.
“We hebben hem niet geconfronteerd,” zei Elden. “Hij heeft ons geconfronteerd.”
“Ze gaan nooit de confrontatie aan,” zei de jongen, “tenzij je hun territorium betreedt.”
“Wat hadden we moeten doen?” vroeg Reece.
“Nou, ten eerste mag je hem nooit in de ogen kijken,” zei de jongen. “En als hij aanvalt, ga je met je gezicht naar beneden op de grond liggen tot hij je met rust laat. En bovendien moet je nooit proberen om te vluchten.”
Thor deed een stap naar voren en legde een hand op de schouder van de jongen.
“Je hebt onze levens gered,” zei hij. “We zijn je veel verschuldigd.”
De jongen haalde zijn schouders op.
“Jullie zien er niet uit als troepen van het Rijk,” zei hij. “Jullie zien eruit alsof jullie ergens anders vandaan komen. Dus waarom zou ik jullie niet helpen? Jullie lijken de markeringen te hebben van die groep die een aantal dagen geleden aankwam.”
Thor en de anderen wisselden een blik uit.
“Weet je waar die groep heen ging?” vroeg Thor.
De jongen haalde zijn schouders op.
“Het was een grote groep, en ze droegen een wapen. Het leek zwaar: ze moesten het met zijn alleen dragen. Ik heb ze dagenlang gevolgd. Het was makkelijk. Ze bewogen langzaam. Ze waren ook slordig en onvoorzichtig. Ik weet waar ze heen gingen, hoewel ik ze niet verder ben gevolgd. Ik kan jullie erheen brengen en jullie in de goede richting wijzen, als je wil. Maar niet vandaag.”
De anderen wisselende een verwarde blik uit.
“Waarom niet?” vroeg Thor.
“Over een paar uur is het donker. Je kunt niet buiten zijn na zonsondergang.”
“Hoezo dat?” vroeg Reece.
De jongen keek hem aan alsof hij gestoord was.
“De Ethabugs,” zei hij.
Thor deed een stap naar voren en bekeek de jongen. Hij mocht hem meteen. Hij was intelligent, serieus, onbevreesd, en hij had een groot hart.
“Weet je een plek waar we kunnen schuilen vannacht?”
De jongen keek Thor aan en haalde onzeker zijn schouders op. Hij stond daar, aarzelend
“Ik weet het niet,” zei hij. “Opa zal boos worden.”
Plotseling verscheen Krohn van achter Thor, en hij liep naar de jongen toe—wiens ogen oplichtten van verrukking.
“Wow!” riep de jongen uit.
Krohn likte het gezicht van de jongen, en de jongen giechelde en aaide Krohns hoofd. Toen knielde de jongen, liet zijn speer zakken, en knuffelde Krohn. Krohn leek hem terug te knuffelen, en de jongen lachte hysterisch.
Читать дальше