“U hoeft zich geen zorgen te maken,” antwoordde ze zachtjes, terwijl ze een hand op zijn pols legde. “We zouden tot het einde van de aarde lopen om uw stad te betreden. We hebben het erg getroffen met uw vriendelijkheid in deze moeilijke tijd.”
Srog glimlachte. Hij was een krijger van middelbare leeftijd met teveel littekens van de strijd, roodbruin haar, een sterke kaaklijn en geen baard. Srog was een mannelijke man, niet slechts een Heer, maar een ware krijger.
“Ik zou door het vuur gaan voor uw vader,” antwoorde hij. “U hoeft me niet te bedanken. Het is een eer om zijn schuld aan hem te vereffenen door zijn dochter een dienst te bewijzen. Het was tenslotte zijn wens dat u zou regeren. Dus wanneer ik aan u verantwoording afleg, is dat ook aan hem.”
Ook Kolk en Brom marcheerden vlak bij Gwen, met achter hen het eeuwige gerinkel van duizenden sporen, van kletterende zwaarden, van schilden tegen wapenrustingen. Het was een enorme kakofonie van lawaai die zich steeds verder naar het Noorden bewoog.
“Mijn vrouwe,” zei Kolk, “ik ben overspoeld door schuld. We hadden Thor, Reece en de anderen niet alleen naar het Rijk moeten laten afreizen. Er hadden meer van ons mee met hen moeten gaan. Het is mijn schuld als hen iets overkomt.”
“Het was de zoektocht die zij gekozen hebben,” antwoordde Gwen. “Het is een zoektocht van eer. Wie voorbestemd was om te gaan, is gegaan. Schuld doet niemand goed.”
“En wat gebeurd er wanneer ze niet tijdig terugkeren met het Zwaard?” vroeg Srog. “Het zal niet lang meer duren voor Andronicus’ leger voor onze poorten staat.”
“Dan zullen we ons verzetten,” zei Gwen zelfverzekerd, terwijl ze zoveel mogelijk moed in haar stem legde, hopend de anderen gerust te stellen. Ze zag dat de andere generaals zich omdraaiden en naar haar keken.
“We zullen onszelf verdedigen tot de laatste slag,” voegde ze toe. “We zullen ons niet terugtrekken, we zullen ons niet overgeven.”
Ze voelde dat de generaals onder de indruk waren. Ze was zelf ook verrast door haar eigen stem, de kracht die ze in zich voelde opwellen. Het was de kracht van haar vader, de kracht van zeven generaties MacGil koningen.
Terwijl ze verder liepen, boog de weg scherp naar links, en toen Gwen de bocht omging stopte ze abrupt, ademloos bij het uitzicht.
Silesia.
Gwen herinnerde zich dat haar vader haar hier mee naar toe had genomen toen ze nog jong was. Het was een plek die sindsdien altijd in haar dromen haar dromen was blijven hangen, een plek die destijds magisch had aangevoeld. Nu ze het weer zag, als volwassen vrouw, benam het haar nog steeds de adem.
Silesia was de meest ongewone stad die Gwen ooit had gezien. Alle gebouwen, alle vestingwerken, al het steen—alles was gebouwd in een eeuwenoud, glanzend rood. De bovenste helft van Silesia, hoog, verticaal, afgeladen met borstweringen en torens, was gebouwd op het vaste land, terwijl de onderste helft in de zijkant van het Ravijn was gebouwd. De wervelende mist van het Ravijn omhulde de stad en deed het rood sprankelen in het zonlicht—het leek alsof de stad in de wolken was gebouwd.
De vestingwerken waren zeker dertig meter hoog, bekroond met borstweringen en gevolgd door eindeloze muren. Het was een fort. Zelfs als een leger er op de één of andere manier in zou slagen door de muren te breken, zou het nog steeds moeten afdalen naar het laagst gelegen gedeelte van de stad, over de kliffen, en ze zouden moeten vechten op de rand van het Ravijn. Geen leger zou zoiets willen riskeren. En dat was dan ook de reden dat deze stad al duizend jaar stond.
Haar mannen stopten en staarden met open mond naar de stad, en Gwen kon voelen dat ook zij met stomheid geslagen waren.
Voor het eerst in een lange tijd voelde Gwen optimisme. Dit was een plek waar ze konden blijven, buiten het bereik van Gareth, een plek die ze konden verdedigen. Een plek waar zij kon regeren. En misschien—heel misschien—kon het MacGil koninkrijk weer oprijzen.
Srog stond daar, zijn handen op zijn heupen, en nam het in zich op alsof hij zijn eigen stad voor het eerst zag, zijn ogen glanzend van trots.
“Welkom in Silesia.”
Thor opende zijn ogen en zag de zachte golven van de oceaan, stijgend en vallend, bedekt door het zachte licht van de eerste zon. Het lichtgele water van de Tartuvische zee glinsterde in de ochtendmist. De boot dobberde stilletjes in het water, het enige geluid was dat van de klotsende golven tegen de scheepsromp.
Thor ging rechtop zitten en keek om zich heen. Zijn ogen waren zwaar van vermoeidheid—sterker nog, hij had zich nog nooit zo moe gevoeld. Ze hadden dagenlang gezeild, en alles voelde anders aan deze kant van de wereld. De lucht was zo vochtig en de temperatuur zoveel hoger, het was alsof je in een constante stroom van water ademde. Het zorgde dat hij zich sloom voelde, en zijn ledematen voelden zwaar. Het voelde alsof het Zomer was.
Thor zag dat zijn vrienden, die doorgaans voor zonsopgang wakker waren, nog allemaal op het dek lagen te slapen. Zelfs Krohn, die altijd wakker leek te zijn, lag naast hem te slapen. Het tropische weer eiste zijn tol op hen allemaal. Geen van hen nam nog de moeite om het stuur te bemannen—dat hadden ze dagen geleden al op gegeven. Het had geen zin: hun zeilen waren constant gehesen en gevuld met een sterke westelijk wind, en het magische tij van de oceaan trok hun schip consistent in dezelfde richting. Het was alsof ze naar één locatie werden getrokken, en ze hadden meerdere keren getracht om te sturen en van koers te veranderen—maar het was nutteloos. Ze hadden besloten om de Tartuvische zee hen mee te laten voeren.
Het was toch niet alsof ze wisten waar in het Rijk ze heen moesten, mijmerde Thor. Zolang het tij hen naar het vaste land bracht, dacht hij, dan was dat goed genoeg.
Krohn werd piepend wakker, en likte Thors gezicht. Thor reikte in zijn zak, die bijna leeg was, en gaf Krohn de laatste van zijn gedroogde vleesstokken. Tot Thors verassing griste Krohn het niet uit zijn hand zoals hij gewoonlijk deed; in plaats daarvan keek Krohn van het vlees naar de lege zak, en toen naar Thor. Hij aarzelde om het voedsel aan te nemen, en Thor besefte dat Krohn niet het laatste stuk van hem wilde afnemen.
Thor was geraakt door het gebaar, maar hij stond erop en duwde het vlees in de bek van zijn vriend. Thor wist dat ze spoedig geen eten meer zouden hebben, en bad dat ze het vaste land zouden bereiken. Hij had geen idee hoeveel langer de reis nog zou duren; wat als het maanden duurde? Wat moesten ze dan eten?
De zon kwam hier snel op en werd al snel te fel en te sterk. Toen Thor ging staan zag hij dat de mist boven het water al begon op te trekken, en hij liep naar de boeg.
Thor keek uit over de zee, het dek zachtjes wiegend onder hem, en keek toe hoe de mist optrok. Hij knipperde en vroeg zich af of hij zich dingen inbeeldde, terwijl de omtrek van een land aan de horizon verscheen. Zijn pols versnelde. Het was land. Echt land!
Het land verscheen in een zeer ongewone vorm: twee lange, smalle schiereilanden staken uit de zee, als de uiteinden van een hooivork, en terwijl de mist optrok keek Thor om zich heen en zag hij tot zijn verbazing twee landstroken aan weerszijden, elk ongeveer vijftig meter van hem verwijderd. Ze werden echt een lange inham in gezogen.
Thor floot, en zijn Krijgsmacht broeders werden wakker. Ze krabbelden overeind en haastten zich naar hem toe.
Daar stonden ze, ademloos bij het uitzicht: dit waren de meest exotische kusten die hij ooit had gezien, dicht bebost met jungle en torenhoge bomen aan de kustlijn, zo dik dat het vrijwel onmogelijk was om er doorheen te kijken. Thor spotte enorme varens, tien meter hoog, leunend over het water; gele en paarse bomen die tot in de hemel leken te reiken; en overal de vreemde en aanhoudende geluiden van dieren, vogels, insecten, en andere wezens, grommend en krijsend en zingend.
Читать дальше