Hij keek toe tot de wagen tot stilstand kwam en soldaten hem opendeden, wapens in de ene hand en kettingen in de anderen.
“Gevangenen, naar buiten,” riep één van hen. “Naar buiten, of we steken die wagen met jullie erin in de fik, uitschot!”
Sartes schuifelde met de anderen het licht in, en nu kon hij de verschrikkingen in volle hevigheid ervaren. De teerdampen waren bijna overweldigend. De teerputten borrelden in vreemde, onvoorspelbare ritmes. Terwijl Sartes om zich heen keek, zag hij een stuk grond bij één van de putten inzakken en in de teer vallen.
“Dit zijn de teerputten,” verkondigde de soldaat die had gesproken. “Neem vooral niet de moeite om eraan gewend te raken. Tegen die tijd zijn jullie toch allang dood.”
Het ergste was, dacht Sartes terwijl ze zijn enkel boeiden, was dat ze waarschijnlijk nog gelijk hadden ook.
Thanos duwde zijn kleine boot het strand op, zijn blik afgewend van de boeien die vlak onder de oppervlakte dreven. Hij liep het zwarte, rotsachtige strand op en voelde zich met elke stap kwetsbaarder. Het was veel te makkelijk om gezien te worden hier, en dat was wel het laatste dat Thanos wilde.
Hij krabbelde een pad op en stopte. Zijn afkeer kreeg gezelschap van woede toen hij zag wat er langs het pad lag. Er lagen instrumenten, stroppen en spikes, houten wielen voor het radbraken, en galgen, allemaal duidelijk bedoeld om de gevangenen een pijnlijke dood te bezorgen. Thanos had al verhalen verhoord over het Eiland der Gevangenen, maar hij wilde nu niets liever dan alle kwaadaardigheid hier van de aardbodem vagen.
Hij bleef het pad volgen, denkend aan hoe het zou zijn voor degenen die hier moesten lopen, ingesloten door rotswanden, wetend dat alleen de dood op hen wachtte. Was Ceres echt hier terecht gekomen? Alleen de gedachte al was genoeg om Thanos’ maag te doen samentrekken.
Voor zich hoorde Thanos geschreeuw en gehuil dat bijna even dierlijk als menselijk klonk. Er was iets aan het geluid dat hem deed verstijven. Zijn lichaam vertelde hem om zich voor te bereiden op geweld. Hij haastte zich van het pad af en tuurde over de rotsen die hem het zicht benamen.
Hij staarde voor zich uit. Er rende een man voorbij, wiens blote voeten bloederige vegen op de steenachtige grond achterlieten. Zijn kleren waren gescheurd, er hing een mouw los aan zijn schouder, en een grote scheur in de achterkant van zijn shirt liet een onderliggende wond zien. Hij had wild haar en een nog wildere baard. Alleen het feit dat zijn gescheurde kleren van zijde waren, liet zien dat hij niet zijn hele leven zo wild had geleefd.
De man die hem achtervolgde zag er nog wilder uit, en er was iets aan hem dat Thanos het gevoel gaf alsof hij de prooi van één of ander wild beest was. Hij droeg een mengeling van verschillende leersoorten die eruitzagen alsof ze van verschillende bronnen waren gestolen, en er zaten strepen modder op in een patroon dat Thanos deed vermoeden dat het bedoeld was als schutkleur. Hij had een knuppel en een korte dolk bij zich, en het geluid dat hij uitbracht tijdens zijn achtervolging deed Thanos’ haren recht overeind staan.
Instinctief kwam Thanos in beweging. Hij kon niet zomaar blijven toekijken hoe iemand werd vermoord. Zelfs niet hier, waar iedereen een misdadiger was. Hij haastte zich over de helling en sprintte naar een plek waar de twee voorbij zouden rennen. De eerste man rende om hem heen. De tweede pauzeerde met een scherpgetande grijns.
“Nog één om op te jagen,” zei hij, en hij besprong Thanos.
Thanos reageerde met de snelheid die hij tijdens zijn training had ontwikkeld, en ontweek de eerste messteek. De knuppel raakte hem op zijn schouder, maar hij negeerde de pijn. Hij haalde scherp uit met zijn vuist en voelde de impact toen hij de kaak van de andere man raakte. Hij viel, bewusteloos voordat hij de grond raakte.
Thanos keek om zich heen en zag de eerste man naar hem staren.
“Maak je geen zorgen,” zei Thanos, “ik zal je geen kwaad doen. Ik ben Thanos.”
“Herek,” zei de andere man. Thanos merkte dat zijn stem roestig klonk, alsof hij al een lange tijd niet meer tegen iemand had gesproken. “Ik—”
Er klonk weer geschreeuw uit het beboste deel van het eiland. Dit keer leken het meerdere stemmen te zijn, verenigd op een manier die zelfs Thanos angstaanjagend vond.
“Snel, deze kant op.”
De andere man greep Thanos’ arm en trok hem richting de hoger gelegen rotsen. Thanos volgde en dook een ruimte in die niet zichtbaar was vanaf het pad, maar waar ze wel de boel in de gaten konden houden. Thanos voelde de angst van de andere man terwijl ze daar hurkten, en hij probeerde zich zo stil mogelijk te houden.
Thanos wilde dat hij eraan gedacht had om het mes van de man die hij had neergeslagen te pakken, maar daar was het nu te laat voor. Hij kon alleen maar hier wachten tot de andere jagers weg waren.
Hij zag hen naderen in een groep, en geen twee mannen leken op elkaar. Ze hadden wapens bij zich die duidelijk waren vervaardigd van wat ze toen ook maar voorhanden hadden, terwijl degenen die meer droegen dan de meest minimale stukjes kleding een vreemde mengelmoes van dingen hadden die overduidelijk gestolen waren. Er waren mannen en vrouwen. Ze zagen er hongerig en gevaarlijk uit, half-verhongerd en verdorven.
Thanos zag één van de vrouwen met haar voet tegen de bewusteloze man aan duwen. Hij werd overspoeld door angst, want als de man zou ontwaken zou hij de anderen kunnen vertellen wat er was gebeurd, en dan zouden ze naar hen op zoek gaan.
Maar hij werd niet wakker, want de vrouw knielde en sneed zijn keel door.
Thanos’ spieren spanden zich. Naast hem legde Herek een hand op zijn arm.
“De Verlatenen hebben geen tijd voor welke vorm van zwakte dan ook,” fluisterde hij. “Ze jagen op iedereen, want degenen in het fort geven hen niets.”
“Het zijn gevangenen?” vroeg Thanos.
“We zijn allemaal gevangenen hier,” antwoordde Herek. “Zelfs de cipiers zijn slechts gevangenen die zichzelf hebben opgewerkt en die voldoende vreugde halen uit wreedheid om het werk van het Rijk te doen. Maar jij bent geen gevangene, of wel? Je ziet er niet uit als iemand die in de vesting is geweest.”
“Dat ben ik niet,” gaf Thanos toe. “Deze plek… het zijn gevangenen die het andere gevangenen aandoen?”
Het ergste was nog dat hij het zich wel kon voorstellen. Het was typisch iets voor de koning, zijn vader, om dit te bedenken. Gevangenen naar een soort hel sturen en hen vervolgens de kans geven om meer pijn te vermijden als ze de boel draaiende hielden.
“De Verlatenen zijn het ergst,” zei Herek. “Als gevangenen zich niet onderwerpen, als ze te kwaad of te koppig zijn, als ze niet willen werken of zich verzetten, dan worden ze met niets naar buiten gegooid. De cipiers jagen ze op. De meesten smeken om terug te mogen.”
Thanos wilde er niet over nadenken, maar hij moest wel. Ceres kon hier zijn. Hij hield zijn blik op de groep verwilderde gevangenen en fluisterde naar Herek.
“Ik ben naar iemand op zoek,” zei Thanos. “Ze is misschien hierheen gebracht. Haar naam is Ceres. Ze heeft in het Stadion gevochten.”
“De krijgsprinses,” fluisterde Herek terug. “Ik heb haar in het Stadion zien vechten. Maar nee, ik had het wel geweten als ze hier heen was gebracht. Ze paraderen graag met de nieuwkomers, zodat ze kunnen zien wat hen te wachten staat. Haar zou ik me wel herinneren.”
Thanos’ hart viel als een steen in een vijver. Hij was er zo zeker van geweest dat Ceres hier was. Hij had alles gedaan om hier te komen, simpelweg omdat het de enige aanwijzing was die hij had over waar ze was. Als ze hier niet was… waar moest hij dan heen?
De hoop die hij had gehad begon weg te druipen, net als het bloed van Hereks voet, waar de stenen in zijn huid hadden gesneden.
Читать дальше