“Ik wens slechts mijn eerbare vrienden te vragen of het feit dat er vijanden op onze kust zijn geland een indicatie is van een breder regeringsbeleid van het negeren van de militaire capaciteiten van ons land,” vroeg Heer Hawes van Briarmash.
“De eerbare heer is zich goed bewust van de redenen dat dit Assemblee terughoudend is als het aankomt op een gecentraliseerd leger,” antwoordde Heer Branston van Hoger Vereford.
Ze babbelden verder en haalden oude politieke onenigheden naar boven terwijl de meer letterlijke conflicten dichterbij kwamen.
“Als ik u op de situatie mag wijzen, zodat dit Assemblee mij niet kan beschuldigen van het negeren van mijn plicht,” zei Generaal Heer Guise Burborough. “De troepen van het Nieuwe Leger zijn op onze zuidoostelijke kust gearriveerd en hebben de verdedigingswerken die we daar hebben geplaatst omzeild. Ze naderen op een hoog tempo en overweldigen de verdedigingstroepen die proberen hen tegen te houden. Ze branden dorpen af. Er zijn nu al talloze vluchtelingen die lijken te denken dat wij hen huisvesting moeten verstrekken.”
Het was vermakelijk, dacht de Weduwe, dat de man het feit dat mensen voor hun levens vluchtten, kon laten klinken als ongewenste familieleden die te lang wilden blijven.
“Hoe zit het met de voorbereidingen rondom Ashton?” wilde Graham, Markies van de Shale, weten. “Ik neem aan dat ze deze kant op komen? Kunnen we de muren beveiligen?”
Dat was het antwoord van een man die niets afwist van kanonvuur, dacht de Weduwe. Ze zou hardop gelachen hebben als ze zich niet zo benauwd had gevoeld. Zoals het was kon ze alleen maar haar passieve gezichtsuitdrukking behouden.
“Ze komen hierheen,” antwoordde de generaal. “Voor de maand voorbij is, moeten we ons hebben voorbereid op een belegering. Men is al bezig met de constructie van grondwerken.”
“Overwegen we om de mensen op het pad van het leger te evacueren?” vroeg Heer Neresford. “Moeten we de mensen in Ashton adviseren om naar het noorden te vluchten? Moet tenminste onze koningin overwegen om zich naar haar landgoederen terug te trekken?”
Het was apart; de Weduwe had nooit gedacht dat hij het soort persoon was dat zich om haar welzijn bekommerde. Hij was altijd een van de eersten die tegen haar voorstellen stemde.
Ze besloot dat het tijd was om te spreken, nu ze dat nog kon. Ze ging staan, en het werd stil in de zaal. Hoewel de adel voor hun Assemblee had gevochten, luisterden ze nog altijd naar haar.
“Het bevelen van een evacuatie zou paniek veroorzaken,” zei ze. “Er zal geplunderd worden, en sterke mannen die anders hun woningen zouden verdedigen, zullen vluchten. Ik blijf ook hier. Dit is mijn thuis, en ik zal niet vluchten vanwege een bende vijanden.”
“Het is allesbehalve een bende, Uwe Majesteit,” merkte Heer Neresford op. Alsof de adviseurs van de Weduwe haar niet op de hoogte hadden gesteld van de omvang van de oprukkende strijdmacht. Misschien ging hij er gewoon vanuit dat zij, als vrouw zijnde, niet genoeg van oorlog afwist om het te begrijpen. “Hoewel ik er zeker van ben dat het Assemblee graag wil horen over uw plannen om hen te verslaan.”
De Weduwe staarde hem onbewogen aan, hoewel het lastig was nu haar longen voelden alsof ze elk moment in een hoestbui kon uitbarsten.
“Zoals de eerbare heren weten,” zei ze, “heb ik er bewust voor gekozen om me niet te veel te bemoeien met de legers van het koninkrijk. Ik zou jullie niet het oncomfortabele idee willen geven dat ik nu de leiding heb.”
“Ik weet zeker dat we dat voor deze ene keer door de vingers kunnen zien,” zei de heer, alsof hij de macht had om haar te vergeven of te veroordelen. “Wat is uw oplossing, Uwe Majesteit?”
De Weduwe haalde haar schouders op. “Ik wilde graag beginnen met een huwelijk.”
Ze stond daar, wachtend tot de furore weer zou afzwakken en de verschillende facties binnen het Assemblee niet meer tegen elkaar schreeuwden. De royalisten juichten, de antimonarchisten klaagden over de verspilling van geld. De militaire leden waren in de veronderstelling dat ze hen negeerde, terwijl degenen uit de uithoeken van het koninkrijk wilden weten wat het allemaal voor hun mensen betekende. De Weduwe zei niets tot ze zeker wist dat ze hun aandacht had.
“Luister nu naar jezelf. Jullie kwebbelen als bange kinderen,” zei ze. “Hebben jullie docenten en gouvernantes jullie dan niets geleerd over de geschiedenis van onze natie? Hoe vaak hebben buitenlandse vijanden wel niet getracht om ons land te claimen, jaloers op de schoonheid en rijkdom ervan? Zal ik ze even voor jullie opsommen? Zal ik jullie vertellen over het falen van de Havvers Oorlogsvloot, de Invasie van de Zeven Prinsen? Zelfs gedurende onze burgeroorlogen werden de vijanden die kwamen altijd weer teruggedreven. Het is duizend jaar geleden sinds iemand dit land heeft weten te veroveren, en toch raken jullie in paniek omdat een paar man zich door onze eerste verdedigingslinie heen hebben weten te werken.”
Ze keek rond en zette hen te schande als kinderen.
“Ik kan onze mensen niet veel geven. Ik kan geen leiding geven zonder jullie steun, en terecht.” Ze wilde niet dat ze nu over haar macht zouden gaan kibbelen. “Maar ik kan hen wel hoop geven. Daarom wil ik vandaag, in dit Assemblee, een evenement aankondigen dat hoop voor de toekomst biedt. Ik wens het naderend huwelijk aan te kondigen van mijn zoon Sebastian met Vrouwe d’Angelica, Markiezin van Sowerd. Wil iemand daar bezwaar tegen maken?”
Dat bleek niet het geval, hoewel ze het vermoeden had dat dat voornamelijk kwam doordat ze compleet verbijsterd waren door de aankondiging. Het kon de Weduwe niet schelen. Ze liep de ruimte uit, omdat haar eigen voorbereidingen belangrijker waren dan de zaken die ze in haar afwezigheid zouden bespreken.
Er was nog steeds zoveel te doen. Ze moest ervoor zorgen dat er met de dochters van de Danses werd afgerekend, ze moest voorbereidingen treffen voor de bruiloft—
Ze werd door de hoestbui overvallen, ondanks het feit dat ze het tijdens haar toespraak al had voelen aankomen. Toen ze bloed op haar zakdoek zat, wist de Weduwe dat ze vandaag teveel van zichzelf had gevergd. Dat, en daarbij gingen de dingen sneller dan ze wilde.
Ze moest de zaken hier afhandelen. Ze zou het koninkrijk voor haar zoons verzekeren, en het tegen alle dreigingen beschermen, van binnen en buiten. Ze zou ervoor zorgen dat haar bloedlijn zich voorzette. Ze zou ervoor zorgen dat al het gevaar geëlimineerd werd.
Maar eerst was er iemand die ze moest zien.
***
“Sebastian, het spijt me zo,” zei Angelica, en ze onderbrak zichzelf met een frons. Dat was niet goed. Te gretig, te opgewekt. Ze moest het nog een keer proberen. “Sebastian, het spijt me zo.”
Beter, maar nog steeds niet helemaal zoals het moest zijn. Ze bleef oefenen terwijl ze door de gangen van het paleis liep, wetend dat het perfect moest zijn als de tijd kwam om het daadwerkelijk tegen hem te zeggen. Ze moest zorgen dat Sebastian begreep dat ze zijn pijn voelde, want dat medeleven was de eerste stap naar het veroveren van zijn hart.
Het zou makkelijker geweest zijn als ze iets anders dan vreugde had gevoeld bij de gedachte dat Sophia er niet meer was. Alleen al de herinnering aan het mes dat haar lichaam in gleed toverde een glimlach op haar gezicht die ze niet aan Sebastian mocht laten zien als hij terug was.
Dat zou niet lang meer duren. Angelica was eerder thuisgekomen door heel hard te rijden, maar ze twijfelde er niet aan dat Rupert, Sebastian en de anderen spoedig terug zouden keren. Ze moest klaar zijn als het moment daar was, want het had geen zin om met Sophia af te rekenen als zij de leegte die ze achterliet niet kon opvullen.
Op dit moment was Sebastian echter niet degene waar ze zich druk om moest maken. Ze stond voor de vertrekken van de Weduwe en haalde diep adem terwijl de wachters haar gadesloegen. Toen ze zwijgend de deuren openden, toverde Angelica haar meest opgewekte glimlach op haar gezicht en liep naar binnen.
Читать дальше