1 ...7 8 9 11 12 13 ...16 Mam haastte zich de gang in en bleef aan de andere kant staan. Ze staarde hem aan. Oliver kon niet zien of ze nu opluchting of woede op haar gezicht had.
“Hi, mam,” zei hij gedwee.
“Kijk nou naar jezelf!” riep ze uit. “Waar ben je geweest?”
Als ze opgelucht was om haar zoon weer thuis te hebben dan liet ze dat niet blijken met een knuffel of iets dergelijks. Olivers moeder deed niet aan knuffels.
“Ik moest na school nog iets doen,” antwoordde Oliver ontwijkend. Hij trok zijn doorweekte trui uit.
“Nerd-les?” begon Chris. Toen lachte hij schaterend om zijn eigen grap.
Mam stak haar hand uit om Olivers trui aan te pakken. “Geef die maar hier. Ik moet hem wassen.” Ze zuchtte luid. “Nu naar binnen. Je eten wordt koud.”
Ze wenkte Oliver de woonkamer in. Oliver zag onmiddellijk dat de spullen in zijn alkoof waren verplaatst. Eerst dacht hij dat het was omdat er een matras was neergelegd en alles erop was gedumpt. Maar toen zag hij de katapult op zijn deken liggen. Daarnaast lag zijn koffer; de sloten waren kapot en de klep stond open. En toen zag hij vol afschuw dat alle spoelen voor zijn onzichtbaarheidsjas over de vloer lagen, verbogen, alsof iemand erop was gaan staan.
Oliver wist meteen dat Chris hier verantwoordelijk voor was. Hij keek hem dreigend aan. Zijn broer keek verwachtingsvol toe, benieuwd naar zijn reactie.
“Heb jij dit gedaan?” wilde Oliver weten.
Chris duwde zijn handen in zijn zakken en leunde naar achteren op zijn hielen, het toonbeeld van onschuld. Hij haalde zijn schouders op. “Ik heb geen idee waar je het over hebt,” zei hij met een betekenisvolle grijns.
Het was de laatste druppel. Na alles dat er de afgelopen twee dagen was gebeurd, de verhuizing, de afschuwelijke ervaringen op school en het verlies van zijn held, kon Oliver het gewoon niet meer aan. Hij explodeerde van woede. Zonder na te denken stormde Oliver op Chris af.
Hij beukte hard tegen zijn broer aan. Chris wankelde nauwelijks naar achteren; hij was zo groot en had duidelijk verwacht dat Oliver naar hem uit zou halen. En hij genoot zichtbaar van Olivers pogingen om met hem te vechten, want hij begon maniakaal te lachen. Hij was zoveel groter dan Oliver dat hij alleen maar een hand op Olivers hoofd hoefde te leggen en hem naar achteren te duwen. Oliver maaide hulpeloos met zijn armen. Hij kwam niet eens bij Chris in de buurt.
“JONGENS! HOU OP MET VECHTEN!” riep pap vanaf de keukentafel.
“Het is Oliver,” schreeuwde Chris terug. “Hij viel me zomaar aan.”
“Je weet dondersgoed waarom!” schreeuwde Oliver. Zijn vuisten maaiden nog steeds door de lucht zonder contact te maken met Chris’ lichaam.
“Omdat ik op je rare kleine spoelen ben gaan staan?” siste Chris, fluisterend zodat zijn ouders hem niet konden horen. “Of omdat ik die stomme katapult kapot heb gemaakt? Je bent echt een freak, Oliver!”
Oliver had zichzelf helemaal uitgeput. Hij ging hijgend naar achteren.
“Ik HAAT deze familie!” schreeuwde Oliver.
Hij stormde naar zijn alkoof, pakte alle beschadigde spoelen en stukjes gebroken draad op, de kapotte hendels en het verbogen metaal, om ze vervolgens zijn koffer in te smijten.
Zijn ouders denderden naar hem toe.
“Hoe durf je!” schreeuwde pap.
“Dat neem je terug!” riep mam.
“Nu zit je echt in de nesten,” zei Chris met een gemene grijns.
Terwijl ze tegen hem stonden te schreeuwen besefte Oliver dat er maar één plek was waar hij naartoe kon ontsnappen. Zijn droomwereld, de plek in zijn verbeelding.
Hij deed zijn ogen dicht en sloot zich af voor hun stemmen.
Toen was hij ineens in de fabriek. Niet de met spinnenwebben bedekte fabriek die hij eerder had bezocht, maar een schone versie, waar alle machines glommen onder felle lichten.
Oliver stond daar en gaapte naar de fabriek in al zijn oude glorie. Maar net als in het echte leven was er geen Armando om hem te begroeten. Geen bondgenoot. Geen vriend. Zelfs in zijn verbeelding was hij helemaal alleen.
*
Pas toen iedereen naar bed was en het huis in complete duisternis was gehuld, kon Oliver aan de slag met het repareren van zijn uitvindingen. Hij wilde optimistisch zijn terwijl hij futselde met de onderdelen en probeerde ze weer aan elkaar te maken. Maar het had geen zin. Het hele ding was vernietigd. Al zijn spoelen en draden waren onherstelbaar beschadigd. Hij zou helemaal opnieuw moeten beginnen.
Hij smeet de onderdelen in zijn koffer en sloeg hem dicht. Nu beide sloten kapot waren, stuiterde het kofferdeksel weer omhoog en bleef het half open staan. Oliver zuchtte diep en zakte op zijn matras in elkaar. Hij trok de deken helemaal tot over zijn hoofd.
Het moest door pure uitputting komen dat Oliver zelfs maar in slaap kon komen die nacht. Maar slapen deed hij. En terwijl hij werd meegevoerd door zijn dromen, stond Oliver weer bij het raam. Hij keek uit op de spichtige boom aan de overkant van de weg. Daar stonden de man en vrouw die hij de vorige nacht ook had gezien, hand in hand.
Oliver bonsde tegen het raam. “Wie zijn jullie?” riep hij.
De vrouw glimlachte moedwillig. Ze had een lieve glimlach; zelfs nog liever dan juffrouw Belfry.
Maar geen van beiden sprak. Ze staarden hem alleen glimlachend aan.
Oliver duwde het raam open. “Wie zijn jullie?” riep hij weer, maar deze keer werd hij overstemd door de wind.
De man en vrouw stonden daar gewoon, zwijgend, hand in hand, beide met een warme en uitnodigende glimlach op hun gezicht.
Oliver wilde door het raam naar buiten klimmen. Maar op dat moment begonnen de figuren te flikkeren en te schokken, alsof ze hologrammen waren en de lampen uitgingen. Ze begonnen te verdwijnen.
“Wacht!” riep hij. “Ga niet weg!”
Hij viel door het raam en rende over straat. Met elke stap die hij nam vervaagden ze verder.
Toen hij bij hen was, waren ze nauwelijks nog zichtbaar. Hij reikte naar de hand van de vrouw, maar zijn hand ging door de hare heen, alsof ze een geest was.
“Vertel me alsjeblieft wie jullie zijn!” smeekte hij.
De man deed zijn mond open om iets te zeggen, maar zijn stem werd overstemd door de gierende wind. Oliver begon wanhopig te worden.
“Wie zijn jullie?” vroeg hij weer, schreeuwend om boven de wind uit te komen. “Waarom houden jullie me in de gaten?”
De man en vrouw vervaagden snel. De man sprak weer en deze keer hoorde Oliver een zacht gefluister. “Je hebt een lotsbestemming…”
“Wat?” stamelde Oliver. “Wat bedoel je? Ik begrijp het niet.”
Maar voor ze nog iets konden zeggen, waren ze vervaagd. Ze waren verdwenen.
“Kom terug!” schreeuwde Oliver in het niets.
Toen, alsof ze in zijn oor fluisterde, hoorde hij de stem van de vrouw zeggen, “Je zult de mensheid redden.”
Olivers ogen gingen open. Hij lag weer in zijn bed in de alkoof, badend in het doffe, blauwe licht dat door het raam naar binnen viel. Het was ochtend. Hij voelde zijn hart hevig tekeergaan.
De droom had hem diep geraakt. Wat bedoelden ze met dat hij een lotsbestemming had? Met het redden van de mensheid? En wie waren ze eigenlijk? Verzinsels van zijn verbeelding, of iets anders? Het was allemaal te veel om te bevatten.
Naarmate de initiële schok van de droom begon te vervagen, voelde Oliver iets anders de overhand krijgen. Hoop. Ergens, diep vanbinnen, had hij het gevoel dat dit een belangrijke dag zou zijn en dat alles zou veranderen.
Olivers goede humeur werd nog beter toen hij zich realiseerde dat zijn eerste les van de dag natuurkunde was. Dat betekende dat hij juffrouw Belfry weer zou zien. Zelfs toen hij de speelplaats overstak en basketballen ontweek waarvan hij vermoedde dat ze op zijn hoofd waren gemikt, voelde Oliver zich steeds vrolijker.
Читать дальше