Ursula Le Guin - Machten van Aardzee

Здесь есть возможность читать онлайн «Ursula Le Guin - Machten van Aardzee» весь текст электронной книги совершенно бесплатно (целиком полную версию без сокращений). В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. Город: Utrecht, Год выпуска: 1974, ISBN: 1974, Издательство: Het Spectrum, Жанр: Фэнтези, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.

Machten van Aardzee: краткое содержание, описание и аннотация

Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «Machten van Aardzee»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.

De magisch begaafde jonge Sperwer laat zich in met duistere machten. Zijn jacht op het schaduwbeest voert hem door onbekende streken van Aardzee.

Machten van Aardzee — читать онлайн бесплатно полную книгу (весь текст) целиком

Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «Machten van Aardzee», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.

Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

‘Ik voorspelde je al, Serret,’ zei de Heer van de Terrenon met een stem vol sarcasme, ‘dat hij aan jouw handen zou ontglippen. Het zijn doortrapte dwazen, jouw tovenaars van Gont. En jij bent ook een dwaas, vrouw van Gont, die zowel hem dacht te bedriegen als mij, en over ons beiden dacht te heersen door je schoonheid en de Terrenon wilde gebruiken voor je eigen doeleinden. Maar ik ben de Heer van de Steen, ik, en dit doe ik met de vrouw die mij ontrouw is: Ekavroe ai oelwantar -’. Het was een spreuk van Verandering en Benderesk strekte zijn lange handen uit boven de ineengezonken vrouw om haar een afstotende gedaante te geven, die van een zwijn, van een hond of van een kwijlende oude heks. Ged deed een stap naar voren en sloeg ’s mans handen neer met de zijne en sprak, terwijl hij dit deed, slechts éen enkel woord. En hoewel hij daar stond zonder staf en op vreemde grond, kwade grond, het domein van een duistere macht, was het toch zijn wil die zegevierde. Benderesk verstarde, zijn omfloerste ogen vol haat gevestigd op Serret, doch zonder haar te zien. ‘Kom,’ zei ze met bevende stem, ‘kom, Sperwer, snel, vóór hij de Dienaren van de Steen kan oproepen.’ Als was het de echo van haar woorden, ging er een fluisteren door de toren en door de stenen van de vloer en de muren, een dorre, doffe trilling alsof de aarde zelf zou gaan spreken. Serret greep Ged bij de hand en rende met hem door de gangen en zalen, de lange wenteltrappen af. Zij kwamen in de hof waar nog een laatste zilveren glimp van het daglicht over de smerig getreden sneeuw lag. Drie dienaren traden hen in de weg met domme argwanende gezichten alsof zij het tweetal er reeds lang van verdachten tegen hun meester samen te spannen. ‘Het wordt al donker, Vrouwe,’ zei er een, en een ander: ‘U kunt nu niet meer uitrijden.’

‘Weg met jullie, uitvaagsel,’ riep Serret en zei iets in de sissende spraak van Osskil. De mannen deinsden achteruit, vielen kronkelend op de grond en een van hen uitte een luide kreet. ‘We moeten door de poort naar buiten, er is geen andere weg. Kunt u hem zien? Kunt u hem vinden, Sperwer?’ Zij trok aan zijn hand, maar hij aarzelde nog. ‘Wat voor een spreuk hebt u over hen gelegd?’

‘Ik heb gloeiend lood in het merg van hun beenderen gejaagd; zij zullen sterven. Snel, zeg ik u, hij zal de Dienaren van de Steen op ons loslaten en ik kan de poort niet vinden, er rust een krachtige bezwering op. Snel.’

Ged begreep niet wat zij bedoelde, want voor hem was de betoverde poort even duidelijk zichtbaar als het gewelf van de stenen toegang tot de hof waardoorheen hij haar zien kon. Hij leidde Serret onder de boog door en over de onbetreden sneeuw van de voorhof; toen sprak hij een woord van Ontsluiting en voerde haar door de poort in de muur van spreuken naar buiten. Terwijl zij door die poort uit het zilveren schemerlicht van het Hof van de Terrenon naar buiten traden, veranderde er iets in haar. In het naargeestig licht van de moeren was zij nog even schoon als tevoren, maar op haar schoon gelaat lag nu de felle blik van een heks. En nu herkende Ged haar ook—de dochter van de Heer van Re Albi, dochter van een tovenares uit Osskil, die hem bespot had, lang geleden in de groene weiden boven Ogions hut en hem ertoe gebracht had de spreuk te lezen waardoor de schaduw was ontkluisterd. Aan dit alles dacht hij echter slechts kort, want hij keek nu om zich heen, al zijn zinnen gespannen, keek uit naar zijn vijand, de schaduw die hem ergens buiten de betoverde muren moest staan op te wachten. Zij kon een gebbeth zijn, nog steeds gekleed in Skiorh’s lijk, of zich verborgen hebben in de aangroeiende duisternis om hem te grijpen en haar vormeloosheid te omhullen met zijn levend vlees. Hij voelde haar nabijheid, maar zag haar niet. Maar terwijl hij rond spiedde, zag hij op enkele schreden afstand van de poort een klein donker ding, half begraven onder de sneeuw. Hij boog zich voorover en nam het voorzichtig in zijn beide handen. Het was de otak; de fijne, zachte pels was ruw van samengeklonterd bloed en het kleine lijf rustte licht, stijf en koud in zijn handen. ‘Verander van gedaante, verander, daar komen zij,’ kreet Serret en greep hem bij de arm en wees naar de toren die in de schemer achter hen oprees als een grote witte tand. Uit vensterspleten bij zijn voet kropen donkere wezens tevoorschijn, die traag klapwiekend op lange vlerken boven de wallen rondcirkelden en dan op Ged en Serret afkwamen die daar onbeschermd op de helling stonden. Het reutelend fluisteren dat zij in de burcht gehoord hadden, werd luider en de aarde onder hun voeten beefde en kreunde.

Woede welde op in Geds hart, een gloeiende golf van haat jegens al die wrede, onheilbrengende wezens die hem poogden te verstrikken, in de val te lokken en af te jagen. ‘Verander van gedaante,’ schreeuwde Serret hem toe en met een snelle hijgende spreuk schrompelde zij ineen tot een grauwe meeuw en vloog weg. Maar Ged boog zich voorover en plukte een halm af van het wilde gras dat dor en bros omhoog piekte uit de sneeuw waar de otak gelegen had. Hij stak de halm omhoog en sprak over haar met luide stem in de Ware Spraak; en zij werd langer en dikker en toen hij was uitgesproken hield hij een lange staf in de hand, de staf van een wijze. Het was niet het rode vuur der vernietiging waarmee zij brandde toen de zwarte fladderende wezens uit het Hof van de Terrenon op hem neer schoten en hij naar hun vlerken sloeg; zij gloeide slechts met het witte tovervuur dat geen brand sticht, maar duisternis doet wijken. Opnieuw gingen de monsters ten aanval: wanstaltige wezens uit eeuwen lang vóór de komst van vogels, draken of mensen, vergeten door het daglicht, maar teruggeroepen door de oude, kwaadaardige en niets vergetende macht van de Steen. Zij stootten op Ged neer en grepen hem aan. Overal om zich heen hoorde hij het suizen van hun sikkelscherpe klauwen en hij duizelde onder hun lijkenstank. Fel pareerde hij hun aanval en sloeg ze van zich af, verdreef ze met het vuur van zijn staf die hem zijn woede gemaakt had uit een halm van het wilde gras. En plotsklaps vlogen zij alle op als opgeschrikte raven van het aas, en wiekten geluidloos en op slome vlerken weg in de richting die Serret in haar meeuwengedaante was gevlogen. Traag was de slag van hun brede vleugels, maar zij vlogen snel en iedere slag stuwde hen krachtig voort door de lucht. Tegen dit geweld zou de meeuw het spoedig moeten opgeven.

Snel als hij eens op Roke had gedaan, nam Ged de gedaante aan van een grote roofvogel, niet van de sperwer waaraan hij zijn naam dankte, maar van de slechtvalk die even snel vliegt als een pijl, als de gedachte. Op zijn gestreepte, puntige, krachtige wieken begon hij de achtervolging van zijn achtervolgers. De hemel werd donker en tussen de wolken straalden heldere sterren. Ver voor zich uit zag hij de zwarte, haveloze horde opeengekluwd omlaagduiken naar een punt in de lucht. Achter dat zwarte kluwen lag de zee, bleek oplichtend in de laatste asgrauwe stralen van het daglicht. Snel als een stormvlaag schoot de valk-Ged neer op de monsters van de Steen en bij zijn aanval stoven zij uiteen als opspattende waterdruppels na het werpen van een steen. Maar zij hadden hun prooi gevangen. De een had bloed aan de snavel, een ander witte veren aan zijn klauwen en over de bleke zee onder hen scheerde nu geen meeuw. Reeds vielen zij weer Ged aan, snel en onbehendig, de stalen snavel wijd opengesperd. Eenmaal scheerde hij over hen heen en schreeuwde in uitdagende woede zijn Valkekreet; toen schoot hij weg over de lage stranden van Osskil en de branding van de zee. De monsters van de Steen bleven nog korte tijd krassend rondvliegen en keerden toen een voor een met lome vleugelslag naar het land achter de moeren terug. De Oude Machten wagen zich niet boven de zee, want zij zijn ieder gebonden aan een eiland, een vaste plek, een spelonk, een steen of een waterbron. De zwarte schepsels keerden terug naar de burcht waar Benderesk, de Heer van de Terrenon bij hun thuiskomst weende, of misschien ook lachte. En op felle valkevleugels vloog Ged als een pijl die niet neerkomt, een gedachte die niet wordt vergeten, oostwaarts over de Zee van Osskil, gedragen door de wind van de winter en de nacht.

Читать дальше
Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

Похожие книги на «Machten van Aardzee»

Представляем Вашему вниманию похожие книги на «Machten van Aardzee» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.


Отзывы о книге «Machten van Aardzee»

Обсуждение, отзывы о книге «Machten van Aardzee» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.

x