Ik dacht aan mijn eigen houding ten opzichte van de oude man en zijn dertien katten. Welke weg volgde ik? Wat zei mijn intuïtie?
Hadden de katten een ziel of niet? En over welke krachten beschikte de oude man? Ik wist het niet. De stem van mijn intuïtie zweeg.
Ik ontmoette de blik van Truus. Waarom had ze opgemerkt dat vrouwen betere rechercheurs zouden zijn? De woorden van Truus hadden altijd een diepere betekenis. Wilde ze te kennen geven dat zij als vrouw het probleem van de oude man doorzag en bang was dat ik het probleem verkeerd zou benaderen? Ik herinnerde mij het laatste gesprek dat ik met haar had gevoerd. Ze had toen min of meer gesuggereerd dat ze de oude man als een werktuig van de Boze zag. Ik had mij laten meeslepen door haar betoog. Ze had met zoveel overtuiging gesproken dat mijn kritisch vermogen was uitgeschakeld. Haar woorden hadden herinneringen in mij wakker geroepen. Ze had geappelleerd aan mijn christelijke opvoeding.
Vervaagde beelden uit mijn jeugd hadden haar woorden begeleid.
De eeuwige zaligheid, die heerlijke heilsverwachting, het voortdurend contact met God waarnaar ik in mijn jeugd had verlangd, maar dat onbereikbaar scheen; het leek nabij, haast tastbaar. Het beletsel school alleen in de oude man.
Maar ik had de oude man gezien in al zijn menselijke zwakheid.
Als hij werkelijk een symbool van de Boze was, dan was de Boze toch te klein om mij te imponeren. Als die zielige oude man het kwaad vertegenwoordigde, in welke grootte moest ik dan God zien? Truus had mij misleid. Of had de intuïtie haar misleid? Ik wist het niet. Waar hield de intuïtie op en begon de illusie?
“Je mag de intuïtie als scheppend element niet verwaarlozen,” zei Dick. “Vele geniale uitvindingen zijn uit intuïtie geboren.”
Ik dronk mijn koffie.
“Wat denk jij van intuïtie?”
Truus richtte haar vraag rechtstreeks aan mij. Ik begreep haar bedoeling.
De zette mijn kopje neer.
“Ik vertrouw haar niet. Ik durf er in mijn werk als rechercheur niet op af te gaan. Ik ben er bang voor. Ik weet namelijk niet hoe ik de intuïtie van de illusie kan onderscheiden. Stel je voor dat mijn intuïtie mij misleidt dat zij geen weg is tot de waarheid, maar de uiting van een diep verlangen. De Engelsen noemen zoiets wishful thinking . Ik zou als rechercheur bewijzen gaan zoeken voor een waarheid die geen waarheid is.”
Ze kreeg een blos op haar wangen. “God is geen product van wishful thinking ,” zei ze scherp. “Hij is een waarheid en Hij blijft een waarheid, ook al zijn er duizend en één verstandelijke redenen om aan zijn bestaan te twijfelen.”
Ik klemde mijn lippen op elkaar. Mijn oude verzet kwam weer boven. Ik had behoren te zwijgen, maar ik kon niet. Haar woorden prikkelden mij.
“Denk aan de heksenvervolgingen,” zei ik.
“Heksenvervolgingen?” zei ze achterdochtig. “Wat hadden de heksenvervolgingen met intuïtie te maken?”
“Alles,” zei ik uiterlijk kalm. “Ook de heksenvervolgingen kwamen uit intuïtie voort. De intuïtie maakte het kwaad tastbaar. De duivel bleef geen abstract begrip van het kwaad, maar kreeg gestalte in mensen die men heksen noemde. Iedereen geloofde in heksen, dus bestonden ze. Het was een waarheid.”
Ik zweeg even en keek naar hun gezichten.
“En,” ging ik verbeten verder, “wat waren de consequenties? De eerste officiële executie van een heks vond in Europa plaats omstreeks het jaar 430 na Christus. Hoevelen er volgden zal wel nooit helemaal bekend worden, maar men schat hun aantal op ongeveer een miljoen. Alleen al onder de regering van Frans I van Frankrijk werden er, naar men zegt, meer dan honderdduizend heksen verbrand. De Engelsman Hopkins zorgde in de jaren 1645–1647 in zijn eentje voor de executie van meer dan honderd heksen. Hij droeg dan ook de schone titel van opperheksenvervolger. En dan te bedenken dat al die mensen, meest vrouwen, van wie wij nu weten dat ze volkomen onschuldig waren, zijn veroordeeld aan de hand van verklaringen en vermeende feiten, die door de gelovige rechters van die dagen als bewijs van de waarheid werden aangenomen.”
“Ik ben het niet helemaal met je eens,” zei Dick. “De heksenvervolgingen kwamen niet voort uit intuïtie. Ze kwamen voort uit angst. De kracht van het kwaad maakte de mensen bang. Uit angst is men er toe overgegaan om onschuldige mensen te veroordelen. Men zocht de duivel niet in zichzelf, maar herkende hem in zijn medemensen.”
Hij zuchtte. “En er is sindsdien niet zoveel veranderd.”
Truus stond op. “Nee,” zei ze fel. “Er is niet zoveel veranderd. De duivel is nog steeds actief. Het kwaad is overal. Of men het nu in zichzelf of in zijn medemens herkent, men moet het bestrijden.”
Ze keek mij aan. “Vooral wanneer men daarvoor is aangesteld.”
“Ik ben niet aangesteld om het kwade te bestrijden,” antwoordde ik.
“Ik ben aangesteld om wetten te handhaven. En dat is niet hetzelfde.”
“Je weet best wat ik bedoel.”
Ik knikte traag. “Ja Truus,” zuchtte ik, “je bedoelt de vreemde oude man. De boze grijsaard, die menselijke zielen in katten huisvest.”
Ze keek me aan, verrast door mijn toon.
Ik wachtte even voordat ik verder ging.
“Sinds vanmorgen ben ik zijn vervanger.”
Haar reactie trof mij. Ze was veel heviger dan ik had verwacht.
Haar mond viel open en haar ogen werden groot en angstig. Enige ogenblikken staarde ze mij aan. Toen sloeg ze haar beide handen voor het gezicht.
Dick schoot toe. “Wat is er?” riep hij.
Ze het haar armen langs het lichaam vallen. Haar gezicht zag spierwit. Een matte glimlach gleed om haar mond. “Het is niets,” zei ze zacht. “Het is al weer over.”
Ik trilde inwendig. Die grote angstige ogen hadden mij verward. Ik had ze meer gezien.
Dick bracht haar terug naar haar stoel. Hij sloeg beschermend een arm om haar heen.
“Toe liefje,” zei hij, “ga rustig zitten. Die malle geschiedenis van die oude man met zijn katten maakt je van streek. We moesten er niet meer over praten. Ap zoekt het wel uit. Je zult het zien. Het is niets bovennatuurlijks.”
Ze zuchtte. “Jullie willen het niet begrijpen. Jullie willen het niet zien. Maar die oude man is een werktuig van de Boze. Ap is in gevaar. Ik voel het.”
Dick glimlachte. “Maak je geen zorgen. Hij heeft voor hetere vuren gestaan.”
Ze schudde haar hoofd. “Niet dit,” zuchtte ze, “niet dit.”
Ze maakte zich uit zijn omarming los en boog zich naar mij toe.
“Vertel me alles.”
“Toe liefje,” drong Dick aan, “laten we er niet meer over praten.”
“Nee,” hijgde ze, “ik moet het weten.”
Ik voelde me niet prettig. Haar reactie beviel mij niet. Haar belangstelling was te intens. Het was voor haar meer dan een interessant geval. Ik zag hoe haar handen beefden.
“Waarom ben je zijn vervanger?” vroeg ze.
“Het is…het is niets bijzonders,” stamelde ik. “De oude man is in een ziekenhuis opgenomen. Ik vervang hem slechts als verzorger van de katten.”
Ik legde mijn hand op haar arm. “De oude man vormt voor mij geen gevaar,” zei ik zacht. “Hij is…hij is te onbeduidend.”
Een lichte huivering trilde door haar lichaam.
“Je hebt koorts,” zei ik. “Ik geloof dat ik je met mijn griep heb besmet.”
Ze keek wazig langs mij heen en schudde haar hoofd. “Het is geen griep.”
“Toch lijkt het mij beter dat je naar bed gaat.”
Dick stond op. “Ap heeft gelijk. Ik zal je naar boven brengen.”
Ze liet zich gewillig leiden. Bij de deur keek ze om. “Vertrouw op mijn intuïtie,” zei ze. “Die heeft me nog nooit misleid.”
Na een kwartiertje kwam Dick weer beneden. Zijn gezicht stond ernstig. “Ze slaapt,” zuchtte hij.
Hij liet zich in een fauteuil vallen en wreef krampachtig zijn handen. “Ik begrijp er niets van,” zei hij. “Een paar dagen geleden kom jij hier en vertelt een dwaas verhaal over een oude man met dertien katten. Het was zo zonderling dat ik aan je verstand begon te twijfelen. Ik herkende je niet meer. Hoewel ik mij dat in feite niet kon voorstellen, nam ik maar aan dat je een geestelijke depressie doormaakte. Het gebeurt wel meer dat mensen plotseling hun verstand verliezen. Geloof me, ik was er kapot van. Om je te helpen je zekerheid terug te vinden, zei ik dat ik je geloofde. Het was niet waar. Ik heb je geen moment geloofd.”
Читать дальше